Het probleem van Ontwikkelingssamenwerking en ontwikkelingshulp is dat het de zelfredzaamheid van de bevolking in de Derde wereld wil bevorderen door hen taken uit handen te nemen die dan door de ontwikkelaars vervuld worden. Dat is tegenstrijdig. Hieronder een paar stukjes die ik jaren geleden hier en daar over deze zaken gepubliceerd heb.


Zie ook OH, 13 september 2014, een column op GeenStijl.


===================================================================


VVD en belastinggeld

Een kortere versie op Hoeiboei, 16 juni 2012


De VVD heeft tijdens de campagne in de aanloop naar de verkiezingen van 12 september 2012 de kiezers laten weten, via de Volkskrant op 16 juni, dat er 4 miljard bezuinigd zou moeten worden op Ontwikkelingshulp. De wetenschappelijke consensus dat Ontwikkelingshulp niet helpt, is minstens tien jaar oud. Het is goed dat de VVD met de tijd meegaat.


Maar er blijft een akelig probleem over. Na een bezuiniging van 4 miljard resteert er nog een budget voor Nederlandse ontwikkelingshulp van 1,4 miljard, als ik me niet vergis is dat 1.400.000.000,= euro.


Dat bedrag wil de VVD dus laten innen bij de belastingbetaler, en vervolgens uitgeven aan iets dat, ook volgens de VVD zelf, niet helpt, en haast zeker schade toebrengt.


==================================================================


'Waarom hulp niet helpt', in: HP/deTijd, week 47, 21 november 2008, pp. 32-35.

Wijlen Theo van Gogh heeft ooit in een praatprogramma over ontwikkelingshulp een deskundo de mond weten te snoeren die beweerde dat de Marshall-hulp voor Europa na de Tweede Wereldoorlog goed besteed was geweest, maar dat hulp aan Afrika weggegooid geld was. Dat is discriminatie, kraaide Theo triomfantelijk. ‘Wel hulp voor ons, maar niet voor hun? Zeker omdat ze daar zwart zijn en wij hier blank! Rassist!’.

Het is moeilijk na te gaan of het Theo van Gogh ernst was, of dat hij alleen de deskundo verder uit zijn tent wou lokken. Maar de deskundo zweeg beschaamd, zoals dat vroeger hoorde. Hij was afgetroefd. De rassisme-kaart!

Het was dossierkennis of het was intuïtie, maar van Gogh had hier wel de kern van de zaak te pakken. Het probleem heeft weliswaar weinig of niets met rassisme te maken, maar het probleem is wel duidelijk: in Europa, aan het einde van de jaren veertig van de vorige eeuw had hulp gewerkt, en in Afrika, en elders, is het effect van hulp al zestig jaar lang nihil of gering. Soms is hulp zelfs bewijsbaar contraproductief.

Dat is ernstig, want het gaat niet om geringe bedragen: Van 1998 tot 2006 heeft alleen al Nederland ongeveer tien miljard aan hulp verstrekt, dat is een 1 met tien nullen, tienduizend maal een miljoen. Zes miljard van de overheid, vier miljard van particulieren. Menige IJslandse spaarbank zou er blij mee geweest zijn. En Nederland is een klein landje, in absolute bedragen geven grote landen veel meer, en de gulle gevers zijn niet in 1998 begonnen, maar ongeveer een halve eeuw eerder. Hoe is het mogelijk zo veel geld kwijt te raken zonder het gezochte effect te bereiken?

De econoom Wiliam Easterly (New York University) stelt dezelfde vraag op een vrolijke manier: Hoe is het mogelijk dat al die kinderen over de hele wereld die de nieuwste Harry Potter willen lezen, het boek enkele uren nadat het verschenen is al in hun bezit hebben, terwijl malariatabletten voor zieke kinderen in Afrika nooit aankomen? En dat terwijl die kindertjes in Afrika die tabletten veel harder nodig hebben dan de blanke kindertjes hun nieuwe Harry Potter?

Op die manier geformuleerd wordt het antwoord al enigszins zichtbaar. De distributie van Harry Potter verloopt via de markt, de distributie van gratis malariapillen is afhankelijk van goedwillende plannenmakers en ambtenaren. Er zijn, laten we het voorzichtig zeggen, aanwijzingen dat de markt in staat is beter en goedkoper te distribueren dan plannenmakers en ambtenaren, of het nu om pillen gaat of om boeken.

Het is natuurlijk onaardig om dat te zeggen, duizenden ambtenaren doen geweldig hun best. Maar toch. Ontwikkelingssamenwerking trekt, met alle respect en alle begrip voor de uitzonderingen, een bepaald soort mensen aan. Onder progressieve goedmensen kan geld verdienen in een reuk van bedenkelijkheid komen te staan. Geld verdienen, zo wordt daar geloofd, is toch maar zelden een eerlijke en propere bezigheid. Zeker veel geld verdienen is bedenkelijk.

Toch willen ook linkse goedmensen soms wel rijk worden en bij de jetset horen. Daar is een oplossing voor. Geld verdienen met het helpen van mensen, met hulp bieden in donker Afrika, daar is toch niets bedenkelijks aan! Zeker niet wanneer het met de ontvangst van een stevige belastingvrije huursubsidie gecombineerd kan worden. Zwembad, chauffeur, kok, huisknecht en schoonmakers profiteren mee, wat het jetset-gevoel prettig versterkt, en, belangrijker uiteraard, zichtbaar helpt de welvaart in de derde wereld althans plaatselijk te vergroten. In enkele werkelijk zeer treurige gevallen gaat het zoals bekend om huursubsidie in New York.

In een lange distributieketen hoeft maar één zwakke schakel te zitten, of de pillen komen niet aan. Een zwakke schakel in de distributie van Harry Potter is daarentegen in no time verholpen door een egoïst die hoopt geld te verdienen aan de verkoop van het nieuwste deel van Harry Potter. Gebrek aan structureel egoïsme nekt daarentegen die arme kindertjes met hun malaria.

Maar er is nog een tweede, macabere factor in het spel. Hulp, of het nu pillen zijn of iets anders, kan door de handlangers van de plaatselijke dictator heel gemakkelijk afgepakt en doorverkocht worden. Als in een open democratie een klokkenluider al een behoorlijk risico loopt, zelfs als het om echte documenteerbare wandaden gaat, probeer dan eens uit te rekenen hoe groot het risico is van iemand die in de Derde Wereld klaagt over de diefachtigheid van het regime, dus van de politie, de douane, het leger, kortom, iedereen met een wapen en een uniform. Zo iemand heeft nauwelijks kans het uiten van zijn klacht te overleven.

Terecht vraagt de Nederlandse ontwikkelingshulp dus om good governance, behoorlijk bestuur, of hoe zeg je dat in de wereld van de ambtelijke stukken. De moeilijkheid is alleen dat behoorlijk bestuur en rechtszekerheid in de Derde Wereld héél zeldzaam zijn. De bevolkingen daar weten dat, en hebben er mee leren leven. Mensen die er niet mee hebben leren leven, zijn doodgeslagen. Het duurt meestal even voordat Europese progressieve goedmensen doorkrijgen hoe in deze delicate kwestie de vork in de steel zit. Sommigen komen er nooit achter.

Het is alleen mogelijk de bevolking van een ‘onderontwikkeld’ land te helpen wanneer de centrale regering (die meestal de vliegvelden en de havens ijzingwekkend goed onder controle heeft) daaraan meewerkt. Maar die centrale regering was nu juist het probleem waardoor de bevolking arm en onontwikkeld is. Die centrale regeringen ontnemen de bevolking met volstrekte willekeur wat ze de bevolking maar ontnemen willen. Daar is geen hulp tegen opgewassen.

Iedereen weet dat als die willekeurige ontnemingen zouden stoppen, de welvaart automatisch gaat toenemen. Ook de voedseltekorten zijn dan bij toverklap verdwenen. Deze tekorten worden voor bijna honderd procent veroorzaakt doordat vrachtwagens met voedsel uren en uren in de gloeiende zon moeten staan wachten bij controleposten van de centrale overheid, of van de provinciale overheid, of van de gemeentelijke overheid, of van zo maar een plaatselijke war lord. Zulke controleposten staan overal langs de doorgangswegen verspreid. Na een handvol controles zijn de meeste tomaten gaar, en niet meer voor consumptie geschikt. Rechtvaardigt die situatie voedselhulp? Kan voedselhulp in die situatie überhaupt helpen? Dat zijn vragen waar iemand die zich in de situatie heeft ingeleefd niet lang over na hoeft te denken.

Hulp wordt behalve met ongeldige humanitaire argumenten ook met politieke argumenten  verdedigd. Die politieke argumenten zijn ook ongeldig. Eén voorbeeld, u weet het vast nog wel. De Europese Unie moest veel geld aan de PLO en de PNA geven, anders werden de Palestijnen Hamas. Vervolgens werden de Palestijnen Hamas. Nu moet de EU de Palestijnen nog steeds veel geld geven, anders worden ze Ayatollah. Hoe zal dat verder gaan?

Het zijn allemaal geen nieuwe inzichten. Er zijn boeken vol geschreven over de onmogelijkheid van ontwikkelingshulp. De beleidsambtenaren en politici die zich met deze hulp bezig houden hebben die boeken meestal wel gelezen. Dat geldt vast ook wel voor de PvdA-politici, die de ontwikkelingshulp kortgeleden tot hun ‘kroonjuweel’ hebben uitgeroepen. Wat zou dat nu weer betekenen? Is dat een ingewikkelde manier om te laten weten dat wat de PvdA betreft de ontwikkelingshulp in Nederland nu dus de weg zal mogen gaan van het kroonjuweel van D66, de gekozen burgemeester?

Kamerlid Arend-Jan Boekestijn (VVD) heeft voorgesteld de hulp die Nederland geeft te halveren. Hij weet als weinig anderen dat stoppen de enige integere oplossing is, maar ook weet hij dat in Nederland de feiten minder tellen dan de behoefte aan een compromis. Toch moet hij maar gesteund worden in zijn eenzame strijd. Het betere (helemaal stoppen) zou anders de vijand zijn van het goede (halveren). Het is toch waarlijk niet verwonderlijk dat de Nederlandse belastingbetaler met weinig vreugde zijn belastingpenningen naar de fiscus ziet gaan.



Maar aan dat gebrek aan vreugde gaat het regime-Balkenende wat doen. Amusementskeizer Joop van de Ende wordt ingeschakeld om de ontwikkelingshulp een vrolijk gezicht te geven. Wat zou dat worden? Een leuke quiz op de buis waar je mag raden hoe vaak een vrachtwagen met fruit tussen de boerderij en de hoofdstad beroofd wordt door de politie? Wat de temperatuur in een vrachtwagen is na vier uur wachten bij een check-point? Of raden wat het in een bepaald ontwikkelingsland moet kosten om een rechter of een minister op de loonlijst te plaatsen? Of een nieuwe vorm van Op zoek naar de schat, een avontuurlijk spel waarin je moet uitvissen bij welke Zwitserse banken de potentaten uit de geholpen landen hun miljoenen hebben weggezet? Volksdansen met de Ayatollahs? Een leuk programma scheikunde-voor-beginnende-bommenmakers?

De beleidsambtenaren en hun adviseurs weten vrij nauwkeurig hoe de vork in de steel zit. Of alle politici het ook weten is minder zeker. Want politici worden (terecht) vaak aangedreven door een ideologie. Het met enthousiasme aanhangen van een ideologie en belangstelling voor de harde werkelijkheid gaan slecht samen. Pronk en Koenders, het zijn beiden gelovige mannen die je niet met de realiteit van de werkvloer moet lastig vallen.

Eén geanonimiseerde anekdote over de ambtenaren en hun adviseurs. Tijdens een officieel staatsbanket wil er wel eens een toevallige korte stilte vallen in het geroezemoes. Tijdens zo’n stilte liet de hoogstaanwezige ambtenaar zich tegen zijn wat naïeve tafeldame ontvallen: ‘Ach, als je eens wist hoeveel miljoenen er hier over de balk gegooid worden’ – even bleef de stilte hangen boven het met staatsserviezen gedekte damast. Vervolgens werden de conversaties haastig voortgezet. Vooral geen bekentenissen. Small talk, alsjeblieft geen big talk.

Dat ‘de ambtenaren het weten’, daaraan is niets vreemds. Dat wijst niet op een samenzwering. Het hoort gewoon bij hun werk om de boeken van P.T. Bauer, Equality, The Third World & Economic Delusion, Londen 1981; Graham Hancock, Lords of Poverty, Londen 1989; Catherine Caufield, Masters of Illusion, Londen 1997, en William Easterly, The White Man’s Burden: Why the West’s Efforts to aid the Rest Have Done So Much Ill and So Little Good, Londen (Penguin) 2006, gelezen te hebben. [Update: Om nog maar te zwijgen van Dambisa Moyo, Dead Aid: Why Aid Is Not Working and How There Is a Better Way for Africa, uit 2009.]

Maar wat echt verbaast, is dat het eigenlijk al sinds de dagen van de componist Mozart bekend is wat er moet gebeuren om van een arm land een welvarend land te maken. Elke econoom (BA, MA, doctorandus of wat dan ook) is daar van op de hoogte want elke econoom heeft het beroemde boek van Adam Smith, The Wealth of Nations, wel eens gezien. Dat boek dateert uit 1776. In de editie van Edwin Cannan, New York: Modern Library, 1937, lezen we op p. 581:


That security which the laws in Great Britain give to every man that he shall enjoy the fruits of his own labour, is alone sufficient to make any country flourish. (‘Die rechtszekerheid die de wetten in Groot-Brittannië aan een ieder geven, dat hij [ongestoord] van de vruchten van zijn arbeid genieten zal, is op zijn eentje voldoende om welk land dan ook tot welvaart te brengen’).


En meer valt er over het probleem niet te zeggen. Good governance, behoorlijk bestuur en rechtszekerheid, zoals de Europese democratieën ten tijde van het Marshall-plan na het vertrek van de Duitsers plotseling opnieuw weer genoten. Als behoorlijk bestuur en rechtszekerheid ontbreken, is elke hulpgift niet meer dan het uitlokken van nieuwe wandaden van een fout regime dat zijn onderdanen geknecht houdt.


Hans Jansen is Arabist. Van 1991 tot 1997 is hij lid geweest van de Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking, de NAR, het inmiddels opgeheven toenmalige officiele adviesorgaan van de Minister van Ontwikkelingssamenwerking.


======================================================================================





HP/deTijd 16.8.96


Minister Jan Pronk en de lobbyisten voor ontwikkelingssamenwerking van de Verenigde Naties willen meer geld gaan uitgeven aan basishulp voor ontwikkelingslanden. Pronk heeft zondag 4 augustus vanuit het verre Kathmandu (Nepal) laten weten daar volgend jaar bijna 20% van zijn budget aan te willen uitgeven, "in plaats van 10% nu".

Wat is basishulp eigenlijk? "Basishulp" is een verzamelterm voor gezondheidszorg, onderwijs en schoonwaterprojecten. Dat zijn geen ondernemingen die in een doodarm derde wereld land hun eigen geld kunnen opbrengen.

Basishulp zet dan ook activiteiten in werking waar tot in lengte van dagen hulpgeld achteraan gestuurd zal moeten worden. Waar hulpgeld heen gaat, gaan ook helpers heen: het geld kan niet zo maar ongecontroleerd besteed en uitgegegeven worden, dat is duidelijk. Hulpverleners zullen moeten blijven helpen bij het verstrekken van de broodnodige "basishulp".

Zonder blijvende hulp en zonder steeds nieuwe helpers verwordt alle geld dat er tevoren in basishulpprojecten geïnvesteerd is tot weggegooid geld. Het stop zetten van basishulp is grove kapitaalvernietiging. Met belastinggeld betaalde projecten mogen op die manier niet vernietigd worden, dat spreekt. De verontwaardiging in het parlement en de media zou dan immers groot zijn. Het zou nauwelijks nodig zijn om die verontwaardiging nog door de voorlichters van het betrokken ministerie te laten regisseren of bijstellen.

Het lijkt er haast op alsof er in Pronk's verklaring van begin augustus sprake is van een de planeet omspannend, door de Verenigde Naties georganiseerd werkverschaffingsproject voor ontwikkelingswerkers, waarbij met vooruitziende blik gepoogd wordt ook in de verre toekomst de interessante banen veilig te stellen die door ontwikkelingssamenwerking worden geschapen.

De borreltafel zal wel graag bereid zijn kwade trouw te veronderstellen bij de "wortelsapmafia" of hoe de internationale basishulpverleners daar ook worden aangeduid. Maar er is van kwade trouw zeker geen sprake. Het is triest, maar het is niets anders dan de officiële ideologie van de ontwikkelingshulp en de ontwikkelingssamenwerking.

Die ideologie is zoals de meeste ideologieën even eenvoudig als sympathiek. Hoe luidt die ideologie? Er zijn arme en er zijn rijke landen. Het verschil is groot. Te groot. Dat is immoreel, en moet veranderen. Hoe? Vroeger waren er arme en rijke mensen. Het verschil was te groot. Dat was immoreel. Een grote hoeveelheid complexe maatregelen heeft daar verandering in aangebracht. Wat met mensen kan, kan met landen ook. Aan het werk dus. Allereerst: armoedebestrijding.

In de zestiger en zeventiger jaren werden de Westerse arbeiders steeds maar welvarender. Ze kwamen niet, zoals het Marxisme had voorspeld, in steeds ellendiger omstandigheden te verkeren. Sommige vrome Marxisten verloren daardoor hun geloof in de zogeheten Verelendung, een wezenlijk leerstuk uit het geloof der kameraden. Dat was een verdrietig verlies.

Sommigen vonden er iets voor in de plaats. De Verelendung, zo zagen zij in, bestond wel degelijk, maar de Verelendung deed zich voor tussen de "derde wereld" en het rijke Westen, en  niet tussen werknemers en kapitalist.

Marx was gered. Het was voorlopig weer mogelijk om te geloven dat de offers die het Marxisme had gevraagd niet voor niets waren geweest.

Maar zowel deze inmiddels verouderde Marxistische nieuwlichterij als de officiële ontwikkelingsideologie bevatten een denkfout: mensen en landen worden, ten onrechte, met elkaar gelijk gesteld. Zoals elke jurist of politicoloog en overigens iedereen met gezond verstand weet, gehoorzamen mensen en landen aan geheel verschillende regels en wetten.

Het is moeilijk maar mogelijk om binnen een land de inkomensverschillen met allerlei kunstgrepen te verkleinen. Daar is ook een min of meer democratische basis voor aanwezig: er zijn zoals bekend meer mensen met een laag inkomen dan mensen met een hoog inkomen. Maar tussen landen werkt het niet zo. Waarom? Daarover later.

Eerst iets over de primaire activiteit van de ontwikkelingshelpers: armoedebestrijding, en de bijeffecten daarvan. Al ras bleek dat wie in de derde wereld minder arm werd gemaakt, "rare dingen" met zijn geld ging doen. Wat ga je doen met nieuw inkomen als er geen warenhuis en geen supermarkt in de buurt is? Geen theatercentrum en geen bioscoop? Geen tennisbaan en geen museum? Geen opera en geen sportschool? Er is dan een oud, voor de hand liggend vermaak, waar de gedachten als onontkoombaar naar uitgaan. Is er voor een echte man een begeerlijker bezit dan vrouwen?

Terecht dwongen feministen dan ook af dat ontwikkelingshulp en armoedebestrijding "niet ten koste van de vrouw" mochten gaan. Het was natuurlijk dwaasheid om Westers belastinggeld te besteden aan mannen in de derde wereld, die in staat gesteld zouden moeten worden om hun drang naar polygamie te bevredigen. Zo moest het niet. Daar was iedereeen het al snel over eens. Nog steeds zijn "Vrouwen en Ontwikkeling" dan ook een speerpunt van het beleid van het Nederlandse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking.

Uit dit voorbeeld blijkt meteen al dat de besteding van ontwikkelingsgeld niet in strijd kan en mag zijn met de opvattingen over fatsoen en deugdzaamheid van de belastingbetalers in het hulpgevende land.  (Het gaat immers om belastingpenningen die worden opgebracht door werkende jongeren en waar aan de kassa van de supermarkt zelfs bijstandsmoeders via de BTW aan mee betalen).

Er is weinig studie voor nodig om te begrijpen dat de normen van de hulpontvangende landen en van de hulpgevende landen maar zelden bijelkaar aansluiten. En dat hulp die de gever heel passend vindt, door de ontvanger als dwaas beschouwd kan worden, of omgekeerd.

Hulp die wel geaccepteerd wordt maar door een Nederlandse belastingbetaler als ongepast zou worden ervaren als hij er van weten zou, is bijvoorbeeld: een arts om te helpen doodvonnissen te voltrekken, of een bibliotheek (uiteraard op slot en de sleutel zoek) vol vrome (fundamentalistische?) boeken in een dorp waar niemand lezen kan. Hulp waarover daarentegen door de cliënten uiterst genuanceerd wordt gedacht is bijvoorbeeld bemoeienis met sexualiteit, familieleven en geboortebeperking. Dit soort hulp wordt trouwens "reproductieve gezondheidszorg" genoemd in het jargon van de ontwikkelings-hulpverstrekkers.

Mag de nagestreefde armoedebestrijding wel ten koste van het milieu gaan? Ook dat is een lastig probleem. In Europa zijn de bossen weggehakt om ruimte te maken voor steden, industrieterreinen en autobanen. Maar waar komen we terecht als in de derde wereld de bossen ook worden weggehakt? Nog steeds zijn "Milieu en Ontwikkeling" dan ook een speerpunt van het beleid van het Nederlandse Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. En terecht. Red het regenwoud. Koop geen hardhout meer.

Die actie heeft overigens een belangwekkend bijeffect gehad. De vraag naar hardhout nam inderdaad af. De prijzen kwamen onder druk te staan, en conform de onontkoombare wetten van het kapitalisme zakten die prijzen zelfs. Om de inkomsten van de houthakkers op peil te houden moest er dus meer worden gehakt. Is dan ook gebeurd. Maar was weer wat minder goed voor het milieu.

Nu ja, dan maar voedselhulp en noodhulp, dat kan toch geen kwaad. Het is toch doodgewoon alleen maar menselijk om voedselhulp te geven waar een hongersnood dreigt, of woedt? Inderdaad, zo is het. Er is alleen een complicatie. Aan wie moeten de laatste boeren die nog voedsel produceren hun waren verkopen als er ook gratis voedsel uit de lucht komt vallen? De voedselnoodhulp is dan ook meestal de definitieve doodsteek voor de laatste plaatselijke voedselproducenten. Voedselhulp houdt op die manier zichzelf in stand. (Ook over dit fenomeen bestaat een uitgebreide literatuur).

Goed, met voedselhulp moeten we dus voorzichtig zijn, maar echte noodhulp aan groepen die in een uitzichtloze burgeroorlog zijn gewikkeld zoals in ex-Joegoslavië of in de hoorn van Afrika, daar kunnen we ons toch niet aan onttrekken? Inderdaad, God en gebod willen dat we daar wat aan doen. Maar wat?

Noodhulp voor bijvoorbeeld Zuid-Soedan zal via een vliegveld dat in handen is van Khartoem moeten arriveren. Khartoem vraagt uiteraard een vergoeding voor het doorlaten van die noodhulp. Volgens een noodhelper kan die vergoeding oplopen tot 90%. Moeten we wanhopige hongerende mensen die 10% onthouden?

Ook in ex-Joegoslavië is voor het toestaan van het bezorgen van noodhulp betaald. En het is ook ondenkbaar dat het anders is: waar anders hebben de betrokken bevolkingsgroepen de inkomsten vandaan gehaald om langdurig hun konflikten mee uit te vechten? Waar kwamen de harde valuta vandaan waarmee iedereen in ex-Joegoslavië de afgelopen jaren zijn overleving wist te financieren? Onder andere van heffingen en tolgelden op noodhulp. Er wordt wel gedacht dat het einde van de noodhulp ook het einde van de externe financiering van allerlei gewapende konflikten zal betekenen, en daarmee noodgedwongen tot vrede zal leiden.

Dat voedselhulp, noodhulp en hulp bij de opbouw van de economie verkeerde bijeffecten hebben, heeft nu dus geleid tot extra aandacht voor "basishulp": onderwijs, schoon water, gezondheidszorg. Daar valt, uiteraard, ook wel weer iets over te zeggen. Schoon water en gezondheidszorg leiden tot bevolkingstoename. Is dat zinvol als er geen werkgelegenheid geschapen wordt of kan worden? En als er toch werkgelegenheid wordt geschapen, is dat dan goed voor de vrouw of het milieu? Nee natuurlijk.

Onderwijs dan, dat kan toch geen kwaad. Een schoolbord, een krijtje, als dat niet heilzaam is, is niets het meer. Nu, ook aan onderwijs kleven bezwaren. Het maakt, bijvoorbeeld, de opgroeiende jeugd ongeschikt voor een grotendeels agrarisch en dorps leven, en een ander leven zit er in de derde wereld voorlopig niet in.

Er wordt bovendien wel gedacht dat de golf van fundamentalisme die Algerije nu treft deels te wijten is aan de massale invoering van massaal Arabischtalig basisonderwijs in dat land, nu ruim twintig jaar geleden. Het Arabische lager onderwijs bracht de Algerijnse jeugd in kontakt met verontachtzaamde islamitische waarden waarvan de fundamentalisten nu de toepassing willen afdwingen. De invoering van algemeen onderwijs is in Algerije niet automatisch door economische en maatschappelijke heilzame ontwikkelingen gevolgd: het is gevolgd door een golf van gefrustreerde vroomheid.

Ook in het Westen was er trouwens eerst industrialisatie, en pas daarna algemeen onderwijs. Als er geen Hogere Burgers zijn hoeft een regering geen Hogere Burgerschool of HBS te stichten. Het is niet zo dat onderwijs vooraf gaat aan welvaart: het volgt er op, en gaat er dan mee samen. Waarom zou dat in de derde wereld anders zijn?

Het ziet er naar uit of met verbijsterende toevalligheid elk medicijn dat de rijke landen aan de arme landen willen geven om ook rijk te worden, een vervelende ongewenste bijwerking heeft. Als dat het geval zou zijn, zou het mogelijk moeten zijn om met geduld en vindingrijkheid een medicijn te ontwikkelen dat geen ongewenste bijwerkingen heeft. Als chemici en biologen zulke medicijnen voor mensen kunnen ontwikkelen, waarom economen dan niet voor landen? Maar de reden waarom ontwikkelingshulp niet mogelijk is, en ook nooit mogelijk zal zijn, ligt dieper. Het zit hem niet in de toevallige ongelukkige bijwerkingen van hulp, maar in het hoofddoel van de hulp zelf.

Het hoofddoel van ontwikkelingshulp en/of -samenwerking is een einde te maken aan de onmacht om in het eigen levensonderhoud  te voorzien. Dat moet bovendien bij voorkeur op een manier gebeuren die overeenstemt met onze normen en waarden. Maar het hoofddoel van de hulp, daar kan niemand om heen, is het scheppen van macht.

  Macht is in de vrije wereld van het Westen op allerlei manieren verdeeld: er is een uitvoerende macht, een wetgevende macht, en een rechterlijke macht, maar daar blijft het niet bij, er is nog veel meer macht.  Academische macht, militaire macht, de macht van de media, partijpolitieke macht, artistieke macht, vakbondsmacht, religieuze macht, en, uiteraard, in de handen van ondernemers, allerlei vormen van economische macht.

Zo'n veelvormige maatschappij wordt door geleerden als Ernest Gellner (overleden in 1995) civil society genoemd. De arme landen in de derde wereld voldoen niet aan de kenmerken van de civil society. Al die ontelbare machtscentra in de civil society hebben hun eigen autonomie en hun eigen vrijheden. Ze hebben alle hun eigen grotendeels zelf gemaakte regels.

In de derde wereld is dat niet zo. Neem het meest extreme geval: Irak. In Irak is er maar één vrij man, en dat is de President, de geliefde eeuwige leider van het Iraakse volk, Saddam Hoesein. De macht over alle sectoren van de gehele maatschappij berust uiteindelijk alleen bij hem. Er bestaan geen sectoren van de maatschappij waar Saddam en zijn partijelite geen eindzeggenschap over hebben. Vandaar de steeds terugkerende verhalen over de executies van handelaars, militairen, academici, journalisten, enz.

Ontwikkelingshulp zou nu macht en bevoegdheden scheppen buiten de bestaande Leider om. Dat wil de Leider niet, en omdat hij de alleenheerser is, draait hij die nieuwe macht (hoe onbetekenend ook) de nek om. Het monopolie op macht berust bij hem, en nergens anders. Succesvolle ontwikkelingshulp zou bescheiden en plaatselijk nieuwe economische kleinmacht scheppen. Dat wil de alleenheerser niet. De pogingen van de ontwikkelaars om wat dan ook te bewerkstelligen zijn dus tot mislukken gedoemd, want succes hoe gering ook zou het monopolie op macht aantasten.

In andere derde wereld landen is het soms minder extreem of minder scherp zichtbaar, maar niet wezenlijk anders. Ontwikkelingshulp komt macht scheppen op plekken waar geen macht was. Ontwikkelingshulp schept een stereo-effect in een mono-maatschapij. Dat vindt uiteraard geen genade in de ogen van de bestaande machthebbers. De bestaande machthebbers werken de activiteiten van de ontwikkelingshulpverleners dus tegen.

Machthebbers in de derde wereld zijn wel tot het veinzen van medewerking te bewegen als er voor hen persoonlijk een redelijk voordeel aan zit. Iedereen overal is altijd bereid mee te werken aan wat hem persoonlijk voordeel biedt, zeker als er niemand door wordt geschaad. Er circuleren dan ook talloze verhalen over ontwikkelingswerkers die ministers en topambtenaren omkopen om dezen zo ver te krijgen dat ze bereid zijn een aanvraag voor een project bij een "donorland" in te dienen of te meeondertekenen. Die aanvraag is dan ook nog meestal aan een bureau in Den Haag of Washington inelkaar gezet.

Het is een veelvuldig voorkomende  praktijk dat Westerse ambtenaren met alle mogelijke middelen functionarissen in de derde wereld voor ontwikkelingssamen-werkingsprojecten proberen te interesseren. Outsiders worden er steeds weer door geschokt als ze er van horen, maar het gaat voortdurend om hetzelfde. "Nederlands smeergeld in Kenya", kopt de Zwolse Courant van 31 juli. "Zakken vullen met ontwikkelingsgeld", meldt het Leidsch Dagblad van 3 augustus.

Het Zwitsers bankbedrijf vaart er wel bij. Maar wanneer de charmante ambtenaren die zich met deze zaken bezig houden niet hun toevlucht zouden nemen tot zulke methoden, dan zouden de voor de ontwikkeling van de derde wereld bestemde belastingpenningen grotendeels onbesteed blijven. En budgetten moeten op, dat is bekend in alle landen van de wereld.

Het is uiteraard de vraag of Nederlands belastinggeld dat op een Zwitserse bankrekening van een minipotentaat uit de derde wereld wordt gezet, besteed is op een manier die de wetgever toen hij de belasting oplegde voor ogen had.

Hebben de uitgaven bedoeld voor ontwikkelingshulp dan helemaal geen effect? Legt Official Development Aid, "ODA" in het taaltje van de ingewijden, geen enkel gewicht in de schaal? Nou, zo erg is het niet. Het is, ondanks de bescheiden omvang van de gelden, meestal net te veel om geen kwaad te doen.

Wel is het zo dat Birma en het Nicaragua van de Sandinisten wegens politiek stout geweest enige tijd geen ODA hebben gekregen maar desalniettemin meer groei enz. wisten te boeken dan een lievelingsland van de donoren als Bangladesh in dezelfde periode. Ook is het zo dat volgens een enkele consultant  er een verband bestaat tussen de hoeveelheid hulp en de hoeveelheid vluchtelingen die een regio produceert. Immers, hoe meer hulp (en dus wegen, havens en vliegvelden) hoe makkelijker het wordt de weg naar de vrije wereld te vinden.

Bestaan er eigenlijk wel activiteiten of gebeurtenissen in de derde wereld waar ODA niet aan zou willen sleutelen? Die naar het eenstemmige gevoelen van de ODA-experts buiten het bereik van de ODA vallen? Zijn er menselijke activiteiten denkbaar die niet "ontwikkelingsrelevant" zijn? Zo nee, dan is een minister van  ontwikkelingssamenwerking niet alleen maar gewoon de de minister van ontwikkelingssamenwerking, maar dan is hij eigenlijk de Minister van Alles. De huidige Minister van Alles is de kwaadste niet: hij gaat meer basishulp verstrekken.


=========================================================


De Gids, Juli/Augustus 1997


Ontwikkelingshulp doet de wereld geen goed. Nederland zal, als gidsland, moeten ophouden met het verlenen van ontwikkelingshulp. Alle met ontwikkelingshulp belaste ambtenaren zullen -- als de bijstandsbudgetten en de wachtgeldpotten dat toestaan -- ontslagen moeten worden. Het is jammer voor ze, want wat moeten ze, maar het is niet anders.

Honderden hoogopgeleide en intelligente ambtenaren zijn dag en nacht bezig het ontwikkelingshulpbeleid overeind te houden, te verdedigen, bij te stellen, te herijken, te reorganiseren, te onderbouwen, opnieuw te doordenken, en "de beleidscriteria van de ontwikkelingssamenwerking te verfijnen". Al dat talent en al die moeite is verspild. Want ook al zit de papierberg van het beleid nog zo goed in elkaar, en ook al weten de haantjes (en de kippetjes) van de "Deegis" nog zo goed kritiek onder de tafel te praten, de idealen waar ontwikkelingshulp naar streeft, zijn de afgelopen halve eeuw geen millimeter dichterbij gekomen. Succes is nu al vijf decennia lang uitgebleven. Er is geen enkel uitzicht dat dat verandert of gaat veranderen

Voortdurende verandering in het beleid, en grootscheepse reorganisaties van de uitvoering ervan, bemoeilijken het zicht op de resultaatloosheid van de inspanningen. Toch, dat ook de ontwikkelingslobby zelf om de zoveel jaar bepleit het roer om te gooien en het beleid te herzien geeft aan dat ook volgens de ontwikkelaars zelf de tot nu toe verstrekte hulp niet heeft gedeugd en niet heeft geholpen. De werkelijkheid van de Derde Wereld heeft zich, zo blijkt keer op keer, niets aangetrokken van de in Den Haag rondsuizende beleidsnota's en de daarin vervatte plannen.

Maar het is niet zo dat het toevallig is dat de tot nu verstrekte hulp niet heeft gewerkt, en dat de hulp alleen maar even moet worden bijgesteld, en dan wel zal werken -- nee, hulp kan niet werken. De ineffectiviteit van de hulp is geen vervelend tijdelijk bijeffect. De resultaatloosheid hangt samen met aard en wezen van de hulp zelf.

Dat er problemen zijn, geven de hulp- en samenwerkingsdeskundigen wel toe. Ze produceren er dan ook getrouw rapporten over. Wie zich op een verantwoorde manier door die hulpnota's en zelfstudies heen wil werken heeft daar al gauw een dagtaak aan. Er zijn niet zo veel instanties die er geld voor over hebben om een van de eigen medewerkers die prachtnota's laten te lezen. De grote meerderheid van die beleidsnota's wordt dus door DGIS voor DGIS geschreven.

Wanneer een buitenstaander toch probeert zich door deze zelfkritische prozaproductie van DGIS heen te werken, en ziet dat het gaat om een keizer zonder kleren, wordt er -- uiteraard -- vinnig en vals gereageerd. "Alleen deskundigen kunnen het beleid uitvoeren en beoordelen. Laat dat alsjeblieft niet over aan Arabisten", liet een hooggeplaatste ontwikkelaar zich een paar jaar geleden ontvallen. Nee, inderdaad, deskundigen, die hebben we nodig. Ook het kiezen van kamerleden zou inderdaad veel beter door deskundigen gedaan kunnen worden dan door Arabisten, dat is eigenlijk wel juist.

Toch heeft de bezetenheid met zelfstudie wel iets opgeleverd. Grootschalige hyper- en superprojecten die op verzoek van megalomane derdewereld regimes werden opgestart, zijn zeldzamer geworden. De schade die zulke projecten aan milieu en bevolking toebrachten was zo groot en zo zichtbaar, daar konden ook de bureauambtenaren in de Westelijke hoofdsteden niet omheen. 't Begon, zeg maar, op te vallen. Naar de brave belastingbetaler toe heeft zich dit vertaald in vrome leuzen, als bijvoorbeeld dat "milieu" een "speerpunt" van de ontwikkelingssamenwerking is geworden.

Het ontwikkelingsbeleid wordt gemaakt en uitgevoerd door een knisperige mix van diplomaten en deskundigen. Gelukkig hebben diplomaten goede kontaktuele eigenschappen, of zijn in staat om te doen alsof ze die hebben, wat trouwens op hetzelfde neerkomt.  Toch wringt het hier en daar tussen diplomaten en ontwikkelaars. Een diplomaat die wel eens een aantal jaren in een "blote voetenland" heeft gewoond, is er natuurlijk uit eigen wetenschap en waarneming mee bekend dat "ontwikkeling" niet van buiten af geïmporteerd kan worden, als was het een doos belastingvrije cognacflessen.

Hij weet ook, uit ervaring, dat indien de lokale dictator toestemming zou geven voor een armoedebestrijdingsproject, en indien het project zou aansluiten bij de plaatselijke stand van de technologie en sociale organisatie (twee trouwens weinig waarschijnlijke veronderstellingen), dat het dan allemaal nog steeds weinig uithaalt. De mannen en vrouwen ter plekke die baat zouden kunnen hebben van een geslaagde project, kunnen immers met hun verdiende geld nergens heen.

Daarvoor zijn een aantal mogelijke redenen, die in de echt droevige gevallen zelfs allemaal tegelijk aanwezig zijn: er is geen betrouwbare bank, sparen is gezien de inflatie onzin, er is geen aanbod van produkten die een minder arm gemaakte burger van de derde wereld zou kunnen of willen kopen, er zijn geen scholen waar hij schoolgeld aan betalen kan, of bioscopen waar hij een kaartje voor zou kunnen willen kopen. Er is geen opera, geen arena, geen Kaatje bij de Sluis, geen Burger King.

Is dat allemaal nou echt zo? Ja zo is het echt. Als het anders was, betrof het immers geen ontwikkelingsland. Een land is arm omdat het geen aanbod en geen banken bezit, en omdat het arm is, heeft het geen behoefte aan banken en aanbod. En wie geld heeft in landen waar geen bank en geen aanbod is, drie maal raden wat die met zijn geld gaat doen.

Een diplomaat die al die dingen weet, moet dan samenwerken met de bevlogen ontwikkelingsdeskundigen die van ideologie doordrenkt zijn, om in gezamenlijkheid een  beleid op te dienen waarvan de kiezer/belastingbetaler zal zeggen: 'Ja, daar betaal ik graag voor. Daar ga ik voor. Dat smaakt naar meer'. Laten we een van deze deskundigen eens kort bekijken. We nemen natuurlijk geen kleine krabbelaar, maar een invloedrijke gezaghebbende aanhangster van de ideologie van de ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Greetje den Ouden-Dekkers is een kenner van ontwikkelingssamenwerking (en dus van vrouwenproblemen, maar daarover later), voorzitter van de (onlangs opgeheven) Emancipatieraad, lid van de regeringsdelegatie naar de Vierde VN-Wereldvrouwen-conferentie in 1995 in Peking, lid van de (inmiddels opgeheven) Nationale Adviesraad voor Ontwikkelingssamenwerking, enz. enz.

In haar onverdroten strijd voor ontwikkeling en tegen "geweld tegen vrouwen" heeft zij in de Volkskrant van 3 oktober 1995 aan het Vorstendom Koeweit de oorlog verklaard. Daar werd namelijk, zo schrijft Mevrouw den Ouden, een Filippijns meisje van zestien jaar, als dienstbode werkzaam, veroordeeld tot de doodstraf. Het meisje had een oude man gedood die haar trachtte aan te randen.

"In mijn woede.. over de verwerpelijke geilheid van een oude man", zo lezen we in het artikel van Mevrouw, "klaag ik de wereld aan". Er was gelukkig wel een Filippijnse delegatie naar Koeweit afgereisd, zo schrijft Mevrouw, om de belangen van het meisje te behartigen, "maar verder bleef het ijzig stil".

Dat het rond deze delegatie stil bleef was niet zo verwonderlijk, want anders dan Mevrouw dacht heeft deze affaire zich niet in Koeweit maar in de "Unie van Arabische Emiraten" afgespeeld. Dat is een geheel ander, ook onafhankelijk land, ongeveer 1000 kilometer verderop. Koeweit en de Unie van Emiraten grenzen allebei aan Saoedie-Arabië. Tsja, die Arabieren verwarren Oostenrijk en Nederland vast ook wel eens een keer, allebei buurlanden van Duitsland trouwens.

Desalniettemin was althans een afdeling van de DGIS zo in zijn nopjes met dit opiniërende artikel in de invloedrijke Volkskrant, dat het een fotokopie van deze belangrijke bijdrage rondzond aan de collega-deskundigen van Mevrouw, en wel onder nr C/743, gedateerd op 4 oktober 1995. Zo komen we er wel.

Mevrouw staat niet alleen. Officiële ontwikkelingshulp wordt in het Engels ODA genoemd, Official Development Aid. Aan de borrel aan het einde van een (Engelstalige) studiedag over ontwikkelingshulp deelt een vooraanstaande deskundige, bekend van radio en TV, tobberig aan een soortgenoot mee dat het wel een interessante dag was, maar wat betekent dat woord "ODA" toch dat zo vaak gebruikt werd. Tsja.  Dan kan je misschien toch beter Sinologen en Arabisten hebben die een beetje Engels kennen en wel eens in het buitenland geweest zijn.

Als alle instellingen zouden moeten sluiten waar sprake is van malligheid en incompetentie die de boel verzieken, dan werd het hier en daar tamelijk stil in Nederland -- trouwens niet alleen in Nederland. De reden waarom ontwikkelingssamenwerking beëindigd moet worden is dan ook niet dat er daar zoals overal malloten rondlopen. Bezwaren tegen ontwikkelingshulp zijn van veel principiëler aard dan uit de eindeloze stroom anekdotes waarmee ODA omringd wordt zichtbaar is. (Kijk, nu bent u ook deskundig, u begint het jargon al te leren: u weet wat 'ODA' betekent! Nu nog het juiste 'netwerk' binnen zien te komen en u bent er).

Het ware probleem met de ontwikkelingshulp is gelegen in het verschil in de structuur van de politieke macht tussen ontwikkelingslanden enerzijds, en ontwikkelde landen anderzijds. Zoals al het ware en het goede is het tamelijk eenvoudig uit te leggen. In onderontwikkelde landen is steeds sprake van één centrum van macht waar alle eindverantwoordelijkheid op alle terreinen bij uitkomt. Zoals de zon de bron van alle zonnestralen is, zo is in een ontwikkelingsland het Centrum de bron van alle macht. Het Iraq van Saddam Hussein laat haast in parodie zien wat dit met zich meebrengt. Op alle terreinen van het menselijk en maatschappelijk bestaan is het Saddam en zijn partijelite die in laatste instantie beslist. Niets en niemand is meer autonoom, in hoe geringe mate ook.

De tegenwerping dat Iraq helemaal geen ontwikkelingshulp ontvangt, is wat minder ter zake dan wel door ten minste één ex-minister van het Koninkrijk der Nederlanden gedacht wordt. Het gaat hem bij dit voorbeeld immers maar om een ding: aan de hand van een overbekend geval, Iraq, te laten zien dat in sommige landen de zon van de macht maar vanuit één enkel punt schijnt. Dat dat in Iraq in extreme mate het geval is, heeft sinds de Koeweit-oorlog van 1990-1991 nogal wat bekendheid gekregen. Tijdens de Koeweit-oorlog was het niet politiek incorrect om althans wat Iraq betreft dit duidelijk te maken, en dat is dan ook gebeurd. In andere landen is hetzelfde het geval, maar soms wat minder extreem, en soms wat minder duidelijk.

Wanneer iemand in een land dat overgoten wordt door de stralen van de zon van het absoluut gezag "een ontwikkelingsproject opstart", leidt dat tot de vorming van plaatselijke mini-machtscentra. Een ontwikkelingswerker doet wanneer hij succes heeft afbreuk aan het centrale absolute gezag. Hij kweekt macht en zelfredzaamheid op plaatsen waar tevoren alleen maar machteloosheid en hulpbehoevendheid bestond. Prachtig, zeggen wij. Willen we niet, zeggen de plaatselijke machthebbers. Want waar mini-macht ontstaat verliest de absolute macht aan betekenis, nog afgezien van dat er anderen op ideeën gebracht worden.

De Paus en Keizer van het mondiale ontwikkelingswerk, James D. Wolfensohn, president van de Wereldbank, zegde bij zijn bezoek aan Nederland in oktober 1996, vriendelijk en charmant als altijd, dat hij wel iets herkende toen hem gevraagd werd waarom lokale officials in de derde wereld toch zo argwanend zijn ten opzichte van ontwikkelingswerk -- maar verder vond hij dat die kwestie van de machtsdeling meer 'filosofisch' was, hij kon er niets mee. In het jargon van dit soort machthebbers betekent "filosofisch" ongeveer "irrelevant en onzinnig". Hij zal het wel weten. Maar het bestaan van die argwaan ontkende hij in ieder geval niet. Gelukkig maar, want die argwaan is de sleutel tot het juiste begrip van ontwikkelingssamenwerking. Wie de juiste verklaring voor die argwaan weet te vinden, heeft ontdekt waarom ontwikkelingshulp dient te worden stop gezet.

Landen waar wel machtsdeling bestaat, en waar universiteiten, vakbonden, kranten, kerken, bedrijven, het leger, politieke partijen, rechtbanken, scholen, belangenverenigingen, enz., allemaal hun eigen (soms beperkte) autonomie hebben -- zulke landen hebben geen ontwikkelingshulp nodig. En landen waar autonome machtsvorming verboden is, zijn niet in staat van ontwikkelingshulp te profiteren, hoe hardnekkig het er ook heengesleept wordt door lieden die het goede zoeken.

Ophouden dus. Hulp is in wat wel een civil society genoemd wordt, niet nodig; en in maatschappijen die niet als civil society kunnen worden aangeduid, blijft hulp noodzakelijkerwijs zonder resultaat.

Politici en de kiezer stellen uiteraard inhoudelijke eisen aan hulp. De door Nederland verleende hulp mag natuurlijk evenmin als andere maatregelen van de Nederlandse overheid meewerken aan zaken die wij in Nederland immoreel vinden als kinderarbeid, vrouwenonderdrukking, het omhakken van regenwoud, godsdienstig fanatisme, het uitroeien van diersoorten, het opwarmen van het heelal, polygamie, of het doodmartelen van opposanten en dissidenten.

Maar laten dat nu juist dingen zijn waar veel bewoners van de derde wereld een ongewone belangstelling voor hebben! Zonder kinderarbeid zouden ze namelijk vaak van honger omkomen, ze denken niet dat ze kunnen overleven zonder het regenwoud om te hakken, ze bidden graag en veel tot God en vinden bijvoorbeeld dat wie afvallig is van de ware godsdienst ter plekke moet worden onthoofd, kortom, normen die van Dordrecht tot Dokkum als vanzelfsprekend worden gezien worden buitengaats met voeten getreden. Dat is natuurlijk al erg genoeg, maar moeten we er Nederlands overheidsgeld, dat uit belastingheffing verkregen is, tegenaan gooien om die on-Nederlandse normen zelfs te bevorderen?

Nee natuurlijk, dus dozijnen intelligente aardige jonge mensen houden zich bezig met het "verfijnen van de beleidscriteria", dat wil zeggen, het zo vorm geven aan projecten dat ze voor de kiezer in het hulpverstrekkende land er acceptabel uitzien. Het is langs deze onsympathieke weg dat de opmars van de vrouwenbeweging binnen de ontwikkelingswereld tot stand is gekomen. Ontwikkeling moet vrouwvriendelijk zijn, en wie beter dan Mevrouw den Ouden en haar gelijken kunnen bepalen wat dat is?

Maar alle beleidscriteriaverfijning wast niet weg dat landen die enige tijd geen ontwikkelingshulp hebben ontvangen het beter doen dan landen die deze hulp wel hebben ontvangen. Aan Nicaragua werd na de val van het Somoza regime in 1979 geen hulp meer gegeven. In de periode 1979-1987 liepen kindersterfte en analfabetisme desalniettemin terug. Desalniettemin? Bangladesh en Bolivia kwamen in dezelfde jaren letterlijk om van de hulp. In Bangladesh liep de kindersterfte op van 100 per duizend tot 120 per duizend in de jaren 1980-1987, en in dezelfde periode ging het bruto nationaal produkt in Bolivia met een derde omlaag. Als de resultaten van ontwikkelingshulp even nuchter werden bekeken als het studierendement van een onderwijsinstelling of de resultaten van een medische ingreep zou het geen dag meer duren.

Maar het propaganda-apparaat van de ontwikkelaars weet (op kosten van de belastingbetaler) vaardig te voorkomen dat het zo ver komt. Immers, als er ergens vooruitgang wordt geboekt, laten ze ons weten dat dat komt door ontwikkelingshulp. Wordt er geen vooruitgang geboekt dan laten ze ons weten dat dat komt doordat er niet genoeg ontwikkelingshulp gegeven is. Elk krantebericht over de Derde wereld bevat in principe stof waar deze vlotte jongens en meisjes wat mee aan kunnen.

Erger nog dan "gewone" ontwikkelingshulp is de voedselhulp. Er zijn kilometers rapport geschreven over de bijeffecten van voedselhulp op de laatste lokale voedselproducenten. De vraag naar hun produkten neemt op de lange duur af omdat de smaak zich ten gevolge van de hulplunches wijzigt. Het hulpdiëet bevat bovendien produkten die lokaal meestal niet verbouwd kunnen worden. Dat is logisch, want de hulpverstrekker is uiteraard gebonden aan wat er in het klimaat van zijn land verbouwd kan worden. Maar een en ander leidt ondertussen wel tot blijvende afhankelijkheid van voedselimport, en dat werkt ten nadele van de lokale boeren.

Maar de lange duur speelt misschien niet eens zo'n grote rol in dit probleem. Op korte termijn al gaan de lokale voedselproducenten naar de bliksem als er voedselhulp komt, omdat ze nu eenmaal niet kunnen concurreren tegen gratis voedsel dat jaarlijks uit de hemel komt vallen. Hun voedselproducerende bedrijven verkommeren, en het volgende jaar is het dus weer hongersnood geblazen, but they do know that it is Christmas. Voedselhulp houdt zichzelf op die manier langs twee lijnen in stand.

Christelijk bewogen politici werpen hier fier tegen dat ze nu toch wel eens willen weten wat nu dan toch de bedoeling is: moeten we die mensen dan maar laten verrekken? Wil de christelijke opdracht niet dat we iets doen? Barmhartige Samaritaan? Het is verleidelijk dan niet in religieuze termen terug te redeneren. Wanneer God zou willen dat die mensen overleven, zou hij ze zonder de Nederlandse belastingbetaler op kosten te hoeven jagen, allemaal kunnen laten overleven. Maar dat doet Hij niet. Hij vindt dat ze zelf voor hun overleving moeten zorgen. In zo'n God geloven we niet, zeggen de christelijk bewogen politici dan tegen u terug. Bestaat God dan? Doet hij iets voor de hongerenden in de Derde wereld? Waarom moeten wij wel die honger lenigen en Hij niet? God gebeurt, zeggen de allervroomsten nu duister, en alleen in wat wij voor onze medemens doen handelt Hij.

Dit is het moment om voorzichtig "zelfoverschatting" te zeggen. Dat moderne types zich de goddelijke almacht over leven en dood willen toeëigenen is tot daar aan toe, maar een verblijf van een halve dag in de Derde wereld zou de pre-moderne nederigheid in de moderne harten terug moeten brengen. Het is niet alleen in religieuze zin zelfoverschatting. Het is ook sociaal-economische zelfoverschatting. Het is idioot om te denken dat vanuit Nijkerk (of een andere buitenwijk van de Randstad) gans Afrika gevoed kan worden. Azië en Afrika hebben eeuwen en eeuwen geleefd en overleefd zonder ontwikkelingshulp, zonder voedselhulp, en zonder noodhulp.

Zou dat nu dan ineens niet meer kunnen? Wat is er dan veranderd? Het enige wat er te verzinnen valt is dat ten gevolge van ontwikkelingshulp mensen hun zelfredzaamheid zouden kunnen zijn kwijt geraakt. Maar indien dat juist zou kunnen zijn, dan dient ontwikkelingshulp inderdaad direct te worden stop gezet. We overschatten onszelf niet wanneer we de armoede in Nederland willen bestrijden (dat is trouwens al moeilijk genoeg) maar we overschatten onszelf op pathologische wijze wanneer we, vanuit Nederland, Madura of Ruanda op orde willen brengen.

Behalve voedselhulp is er ook nog "noodhulp". Dit is weer een andere categorie van hulp. Het is verreweg de meest controversiële vorm van hulp. Volgens een Deense reportage aangekocht en bewerkt door het VARA-programma Zembla, en uitgezonden op donderdag 15 april 1997, komt vijf tot twintig procent van de noodhulp bij de noodlijders zelf terecht, de rest gaat naar de noodhulpverleners die in luxe baden. Als dat inderdaad zo is, is er eigenlijk weinig aan de hand. Wilt u dat er  100 naar de hongerigen in Ruanda toegaat, dan moet u dus tussen de  500 en de  2000 geven. Dat is in principe niet onmogelijk of volstrekt onredelijk. Uiteindelijk is via bank of giro een betaling doen aan bv. een boekhandel in Duitsland of België ook niet gratis. Geld sturen naar Ruanda is alleen een tikje duurder dan een girootje naar een van onze buurlanden, maar dat laat zich goed begrijpen.

Noodhulp spreekt bovendien meer aan dan saaie structurele hulp, en het is gemakkelijker om geld te sturen als u een hongerend kind op de buis ziet sterven, dan wanneer u een klas pubers met een MBO-diploma in Ouagadougou werkeloos voor zich uit ziet staren. Misschien blijft er van de noodhulp zelfs wel iets over om de MBO-ers die wellicht in het rampgebied wonen, aan het werk te zetten? Wie weet.

Het echte probleem met de noodhulp zit ergens anders. Wie herinnert zich niet dat bij steden en dorpen in het ongelukkige Bosnië dagen lang door de noodhelpers en de belegeraars onderhandeld werd over het doorlaten van de noodhulp? Dezelfde situatie doet zich ook in bijv. de Soedan regelmatig voor. Waarover denkt u dat die onderhandelingen gingen? Waarover zou er onderhandeld zijn? De onderhandelingen in die gevallen gingen (en gaan) over de hoeveelheid tolgelden die de hulpverleners aan de belegeraars dienen af te dragen.

Van die tolgelden wordt vervolgens de genocide op de belegerden gefinancieerd. Hoe anders kan de Duitse mark het betaalmiddel bij uitstek van Bosnië geworden zijn? Door export naar Duitsland van Bosnische industrie- of landbouwprodukten? Dankzij geld dat Bosniërs in Duitsland naar huis hebben gestuurd? Via welke banken kon een Bosniër dan tijdens het conflict geld naar huis sturen? De Deutschmark is in Bosnië geintroduceerd door de noodhulp.

Zonder noodhulp zouden al deze conflicten beduidend anders verlopen. Noodhulp brengt harde valuta in omloop waarmee de boosdoeners zich toegang tot de wereldmarkt van wapens enz. kunnen verschaffen. Het komt er op neer dat een noodhulpverlener  die in Zuid-Soedan zijn leven op het spel heeft gezet, wanneer die in Emmeloord bij zijn schoonouders op bezoek komt, moet vertellen dat, dankzij zijn levensgevaarlijke werk, de bevolking van het gebied waar hij werkt niet wordt doodgehongerd maar doodgeschoten. Proost jongen, wil je nog een kopje thee?

De bekwame voorlichter Dig Ishta, ooit diplomaat bij de Nederlandse ambassade te Cairo met hulp in zijn portefeuille, heeft in oktober 1996 voor de NCRV-radio, in de rol van presentator, een criticus van ontwikkelingshulp proberen klem te zetten: "Wat doet u als u uw huis, uw baan, uw bezittingen, uw familie, uw geld, alles kwijt bent? Dan vraagt u toch ook om hulp?" Dit leek hem een goed argument voor voortzetting van ontwikkelingshulp.

Het tegendeel is echter het geval. Regeringen in de Derde Wereld die met een zekere regelmaat hun onderdanen hun huis, hun baan, hun bezittingen, hun familie, hun geld, alles, afpakken, krijgen vervolgens ontwikkelingshulp aangereikt namens onze wijze en capabele regering. Dat moet ophouden. En misschien is het ook voor het eerst in de jaren na de Tweede Wereldoorlog dat het inderdaad kan ophouden: bij Moskou aankloppen als de Westerse hulpkraan dichtgaat, is er niet meer bij.