Religieuze diversiteit


Geschreven voor een bijeenkomst in Nijmegen op woensdagavond 29 november 2011. De voordracht is niet gehouden omdat de avond over iets anders bleek te handelen.


Hier aan de universiteit van mevrouw Roos Vonk, dierenactiviste, zal wel niet erg zwaar getild worden aan de bewijsbaarheid van beweringen, maar toch, mocht het iemand interesseren, veel van wat er hieronder volgt, is in de een of andere vorm terug te vinden in een boek uit 2011, van de hand van de Amerikaanse godsdienstwetenschapper Rodney Stark. De titel van het boek luidt The Triumph of Christianity. In dat boek, 506 pp., vindt u uitgebreide verwijzingen naar verdere literatuur en naar allerlei deelonderzoeken. Wat nu volgt moet geen bibliografisch overzicht worden: wat de voetnoten betreft, blijft het daarom bij de alinea die u zo juist gelezen hebt.


Wanneer in een maatschappij de godsdienstige markt wordt vrijgelaten, zal er zich op die markt een maximale diversificatie voordoen. Zoals op elke markt die vrijgelaten wordt, zal die diversificatie zich voordoen om tegemoet te komen aan de uiteenlopende wensen van de klanten, in dit geval de gelovigen. Er zal op de markt van godsdiensten dan ook een breed spectrum, een waaier van godsdienstige organisaties ontstaan die hun diensten aanbieden. De karakters van zulke organisaties zullen uiteenlopen van activistisch tot mystiek, romantisch, wettisch, missionair, militant, bevindelijk, gesloten, exotisch, warm, hiërarchisch, anarchistisch – de lijst is per definitie onbeperkt want de klant is koning en er moet voor elk wat wils zijn.


Sinds de 16de-18de eeuw is het in Europa gemeengoed geworden om de bestrijding van godsdienstige diversiteit te zien als een groter kwaad dan die diversiteit zelf. Een godsdienstige groep die de waarheid bezit, zal het uiteraard als een groot kwaad beschouwen wanneer andere groepen ten onrechte ook menen de waarheid te bezitten. Waarheid en leugen hebben zoals bekend niet gelijkelijk recht op verspreiding, dus er moet wat gebeuren om die anderen (die ongelijk hebben) te bestrijden.


Maar er zijn nu eenmaal grote en kleine kwaden. In het algemeen wordt het in Europa als een groter kwaad gezien om groepen die afwijkende godsdienstige opvattingen prediken, te vuur en te zwaard, met geweld en bloedvergieten, te bestrijden. Zulke groepen tolereren is misschien wel bedenkelijk, en ketters te moeten tolereren is een groot kwaad, maar het is wel zeker een kleiner kwaad dan moord en doodslag. Hier doet zich sinds enkele decennia desalniettemin een probleem voor: deze vorm van tolerantie is een Europese interne afspraak, waaraan buitenstaanders en nieuwkomers geen boodschap hebben.


Maximale diversiteit van godsdienstige bewegingen is de natuurlijke situatie, zoals een vrije markt per definitie de natuurlijke situatie is. Maar de natuurlijke situatie is niet de gebruikelijke. Elke vrije markt kan worden verstoord. De vrije markt van godsdiensten kan zoals alle markten door twee factoren worden ontwricht: (1) door de overheid die dwang uitoefent en het aanbod op die markt beperkt, en (2) door een maffia die met de knuppel in de hand bepaalde aanbieders de toegang tot de markt ontzegt.


In Amerika is de godsdienstige markt vrij. Daar roeren zich dan ook ontelbare godsdienstige bewegingen en organisaties, van allerlei aard en allure. Nergens is de deelname aan religieuze activiteiten groter dan in Amerika, en dat is een gevolg van de marktsituatie die onderlinge concurrentie van de aanbieders op de reli-markt bevordert. In de islamitische wereld heeft de overheid de markt afgesloten voor andere aanbieders dan de orthodoxe islam. Ook afwijkende vormen van islam, zoals de Bahai, de Babi’s of de Ahmadiyya worden niet getolereerd, en haast nog feller vervolgd dan het restantje christenen dat er in het Midden-Oosten nog over is.


Op de religieuze markt in de islamitische wereld heeft de islam al eeuwen het absolute monopolie op het aanbieden van godsdienst. Het is de staat die de islam dat monopolie verleend heeft. Het is belangrijk dat helder te hebben. Maar een monopolie maakt lui, dat is het geval in alle landen van de wereld. Het gemiddelde niveau van de islamitische predikanten en de islamitische wet- en schriftgeleerden is door het monopolie dat zij genieten, steeds verder achteruit gegaan. Ze hebben geen idee van wat kritiek is, of een vrije discussie. Concurrentie hebben ze niet te duchten, wat ze ook doen of zeggen. Ze kunnen werkelijk alles maken, want wie hen tegenspreekt, mag zich gelukkig prijzen als hij niet linea recta de bak in draait. Pastoors, bisschoppen, rabbijnen en dominees zijn er aan gewend hun zin niet te krijgen en voor rotte vis uitgemaakt te worden. Moslimse geestelijken daarentegen zijn niet met die situatie vertrouwd, en niet in staat er volwassen mee om te gaan. Dit is een negatief bijeffect van het monopolie.


In de meeste islamitische landen heeft de overheid aan de islam het alleenrecht gegeven om als aanbieder op te treden op de religieuze markt, en het resultaat is een geestelijke onvrijheid waarvan Europeanen of Amerikanen zich, gelukkig maar, geen voorstelling kunnen vormen. Het monopolie leidt tot dwang om zich te conformeren aan de standaard-islam. Deze situatie is te wijten aan de overheid, die voor dit beleid heeft gekozen omdat zij niet voldoende legitimiteit bezit om bestand te zijn tegen enige vorm van confrontatie met de godsdienstige establishment. De legitimiteit daarentegen van de overheid in de vrije wereld is evident, en ontleend aan verkiezingen. De legitimiteit van de overheid in een dictatuur is daarentegen nihil. Het is, om het in westerse termen te zeggen, voor een dictatoriale overheid belangrijk de zegen te hebben van de islamitische religieuze leiders. Dat kan het democratische tekort soms enigszins compenseren.


In het Europa van de migratie werken de overheden in het algemeen niet mee aan de instandhouding van het monopolie van de orthodoxe islam om als aanbieder op de religieuze markt op te treden. Vanuit de traditionele situatie van de islam gezien, schept dat een leegte. In die leegte wordt voorzien door een maffia-achtige testosteronbrigade die mensen actief onder druk zet om de officiële islam niet voor de voeten te lopen.


Deze brigade heeft een aantal aanslagen uitgevoerd, en tenminste één sluipmoord, die op Theo van Gogh. Sluipmoorden op Geert Wilders en op Kurt Westergaard, de beroemde Deense tekenaar van de Mohammed-cartoons, zijn steeds mislukt, wegens de strenge maatregelen ter bewaking van de bedreigden. Maar het gevolg van deze permanente dreiging is dat boekwinkels, uitgevers, drukkers, distributeurs, schrijvers, krantenredacties en journalisten zich wel duizend keer bedenken voor ze iets doen dat mogelijk de toorn zou kunnen wekken van deze testosteronbrigade. Dat ‘zich duizend keer bedenken’, dat heet ‘zelfcensuur’.


Waarom bestaat er een scala van maatschappelijke problemen rond de islam, ook in landen waar godsdienstvrijheid zowel in theorie als in praktijk de norm is? Het antwoord dat de islam zelf op deze vraag geeft, is eenvoudig: de oorzaak daarvan moet gezocht worden bij de mensen die geen moslim zijn: die vrezen en haten de islam. Of de islam gevreesd wordt, is niet volstrekt zeker, maar dat de islam gehaat wordt is niet of hoogstens zeer zelden het geval.


Een buitenstaander zal de oorzaak van de problemen elders willen zoeken. Het is mogelijk alle geboden van het christendom uit te voeren zonder in conflict te komen met de Nederlandse strafwet. Het is daarentegen niet mogelijk alle opdrachten van de islam uit te voeren zonder met de strafrechter in aanraking te komen. De sharia-handboeken bevatten op allerlei gebieden tal van opdrachten die in strijd met de wet zijn. Eén van die opdrachten houdt verband met de religieuze diversiteit. De gelovigen wordt opgedragen te strijden tegen de ongelovigen ‘totdat Gods woord het hoogste zij’ en ‘de godsdienst geheel aan God toebehoort’. Dit past niet binnen het streven naar religieuze diversiteit. Maar dit is niet de enige problematische opdracht die de islam geeft. Onder tal van omstandigheden geeft de islam goedkeuring aan het gebruik van geweld tegen aanhangers van andere godsdiensten dan de islam. Niet alleen goedkeuring: soms zelfs beveelt de islam de moslims zulk geweld te gebruiken. Zulk gebruik van geweld is geen bijdrage aan de religieuze diversiteit.  


De islam in zijn huidige vorm past daarom niet goed in een maatschappij waarin religieuze diversiteit al eeuwen de norm is. Maar er is hoop. Zoals christenen van oudsher van hun voorgangers moeten leren wat de Tien Geboden zijn en hoe de tekst van het Onze Vader luidt, zo moeten ook moslims door hun Imams verteld krijgen dat er een plicht tot Jihad bestaat. Zo lang de gewone moslims de instructies van hun religieuze leiders grotendeels naast zich neer leggen, is de oproep tot Jihad niet een groot probleem. Wanneer er geen imams zouden rondlopen die tot het gebruik van geweld oproepen, zou er evenmin een probleem zijn. Maar zo lang imams en beroepsmoslims wél oproepen tot Jihad, en daarbij enig gehoor vinden, heeft de maatschappij een lastig probleem, en zal de maatschappij zich bereid moeten tonen om zich met passend geweld te verdedigen tegen het gebruik van geweld in de naam van de islam door groepjes moslims.


De aanwezigheid van de islam roept daarom de oude vraag weer op: zijn we verplicht om intolerantie tolereren? Is het intolerant om intolerantie niet te tolereren? Tolerantie draagt immers een paradox in zich: intolerantie tolereren leidt onvermijdelijk tot het verdrongen worden van tolerantie door intolerantie. Maar of dat goed of kwaad is, dat is een morele en religieuze keuze die ieder voor zichzelf moet maken.