Terugblik op mijn rol in het [eerste] Wildersproces [in Amsterdam]

updated/bijgewerkt

[De titel van deze terublik is op 18 december 2014 aangepast omdat er een tweede Wildersproces is aangekondigd, dat vanaf 2015 in Den Haag zal worden gehouden.]


Inleiding

Het Nederlandse kamerlid Geert Wilders heeft in 2010 en 2011 terecht moeten staan voor de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam (Parnassusweg) op beschuldiging van belediging, discriminatie en haatzaaien, en wel jegens moslims. In dat proces heb ik een rol gespeeld die al te vaak schromelijk overschat wordt. 

Mijn rol in dit proces is pas in 2010 begonnen. De zaak tegen Geert Wilders was op dat moment al jaren bezig. Een klacht over een interview uit 2006 in de Volkskrant had de zaak aan het rollen gebracht. Boven dat interview uit 2006 had de redactie van de Volkskrant een kop geplaatst met de tekst ‘De Paus heeft volkomen gelijk’. Het spreekt vanzelf dat, met een zo provocatieve titel, het interview wijd de aandacht trok. Het interview is gepubliceerd op 7 oktober 2006. Bijna vijf jaar later, in juni 2011, is Geert Wilders vrijgesproken.

Het proces is nu en dan uit de hand gelopen. Bij strafprocessen over opiniedelicten, in heden en verleden, in binnen- en buitenland, zijn dergelijke ontsporingen eerder regel dan uitzondering. Er bestaan allerlei geschriften die het bestaan van deze wetmatigheid trachten te verklaren. Hoe het ook zij, het Wilders-proces heeft laten zien dat een aantal leden van de Nederlandse rechterlijke macht beter een betrekking had kunnen zoeken waarin zij hun medeburgers minder onnodige en ongevraagde overlast aangedaan zouden hebben.

In het buitenland heeft het proces sterker de aandacht getrokken dan de Nederlandse media en autoriteiten zich bewust geweest lijken te zijn. Enkele van de beledigende termen die de buitenlandse pers in de berichtgeving gebruikt heeft, zullen in deze en de volgende alinea geciteerd worden maar moeten voor rekening blijven van de Engelstalige auteurs die deze termen oorspronkelijk gebruikt hebben. Uit het Engelse taalgebied moet bv. de Brit Pat Condell vermeld worden, ‘The Crooked Judges of Amsterdam’ (5 februari 2010), herdrukt in zijn Freedom is My Religion, 2012, pp. 44-49 maar zie ook pp. 113-114 (10 november 2010).

Uit Amerika kan bv. het artikel van Sam Schulman genoemd worden, ‘Pretentiousness Kills: the Corrupt Prosecution of Geert Wilders’, op de site ‘The Weekly Standard’, en daar nu gedateerd op 22 november 2010 maar eerder verschenen, waarschijnlijk al op 13 november. Dit laatste artikel is kort na verschijning door Hoeiboei overgenomen, en wel op 14 november. Ook Europese kranten hebben stukken over het proces gepubliceerd waarvan strekking, terminologie en inhoud meestal niet in overeenstemming geweest zijn met de redactionele richtlijnen van de Nederlandse officiële  media.

Vertegenwoordigers van buitenlandse media hebben mij verteld dat zij van de Nederlandse instanties waaraan zij toestemmming hadden gevraagd om het Wilders-proces te mogen  bijwonen, bericht hadden gekregen dat vanwege de grote belangstelling hun aanvraag niet kon worden ingewilligd. Slechts een enkele buitenlandse journalist heeft het aangedurfd om naar de Parnassusweg in Amsterdam te komen zonder van te voren over een toegangskaart te beschikken. Er bleek trouwens volop ruimte te zijn, zowel in de zaal zelf als op de publieke tribune. Uiteraard roept dit vragen op die alleen door onderzoek in de relevante archieven beantwoord kunnen worden.


Getuige-deskundige

Per brief gedateerd 13 april 2010 heeft de Amsterdamse rechtbank die het Wildersproces in goede banen moest leiden, mij op verzoek van de verdediging opgeroepen om op 6 mei als getuige-deskundige bij de Rechter-commissaris achter gesloten deuren een verklaring af te leggen in de zaak waarin Geert Wilders de verdachte was. ‘Het verhoor’, schrijft rechter-commissaris Mr. P.B. Martens in deze brief van 13 april, ‘zal zich dienen toe te spitsen op de vraag of de uitlatingen van Wilders de waarheid bevatten’. Vijftien andere door de verdediging gevraagde getuigen-deskundigen werden door de rechtbank niet toegelaten.

Het oproepen van islamitische getuigen-deskundigen vond de rechtbank niet dienstig, hoewel de verdediging daar wel om verzocht had. Dat de rechtbank zelfs niet één van de door de verdediging gevraagde islamitische getuigen-deskundigen heeft willen oproepen, is moeilijk te verklaren. Het ging, althans formeel, immers over de belediging (enzovoort) van moslims. De verklaringen van gezaghebbende moslims zouden de bij de rechtbank en de bij het Amsterdamse Gerechtshof ingediende serie klachten over Geert Wilders op een makkelijke en voor iedereen geloofwaardige wijze in een breder perspectief hebben kunnen plaatsen. De rechtbank besloot bovendien om de drie getuigen-deskundigen die wel opgeroepen werden, achter gesloten deuren te laten bevragen door de rechter-commissaris.

Wat zou bij het verhoor door de rechtbank de vraagstelling moeten worden? Wat bedoelde de rechtbank met ‘de waarheid’? Voor zo ver ik mij daar iets bij kon voorstellen, dacht ik dat het verhoor zou moeten gaan over de vraag of wat de politicus Geert Wilders over de islam had beweerd, gebaseerd was op feiten en in overeenstemming was met de inhoud van de islamitische gezaghebbende godsdienstige bronteksten, zoals de koran, de in de moskee erkende hadith-verzamelingen en de algemeen erkende sharia-handboeken.

Klopten de korancitaten die Geert Wilders had aangevoerd eigenlijk wel? Waren het wel korancitaten, heeft de rechtbank kennelijk nu en dan gedacht. Weerspiegelde wat Geert Wilders gezegd had de discussie over de islam zoals die ook internationaal en wetenschappelijk al decennia lang gevoerd wordt, of ging het om door de beklaagde zelf verzonnen overwegingen? Wat Geert Wilders over de islam had gezegd, week dat ver af van wat er al eeuwenlang over de islam gezegd wordt door een ieder die zich niet aan de islam wenst te onderwerpen?


De uitnodiging door Vertigo (20-25 april 2010)

Enkele dagen nadat het uit de media bekend was geworden dat de rechtbank op 3 februari  2010 had beslist mij en nog twee anderen als getuige-deskundige toe te laten maar vijftien anderen daarentegen niet, besloot het (mij op dat moment onbekende) Amsterdamse gezelschap Vertigo mij uit te nodigen voor een ‘etentje’ waarop ik gevraagd zou worden een praatje te komen houden en vragen te beantwoorden.

Het besluit van de leden van Vertigo om mij uit te nodigen zou genomen zijn op ± 5 februari 2010, volgens de verklaring die tijden een verhoor in de rechtbank in april 2011 is afgelegd door een lid van Vertigo, tevens de gastheer bij het etentje, de activist drs. Bertus Hendriks. Laatstgenoemde gaf desgevraagd tegenover Mr Moszkowicz te kennen dat hij deze datum van (ik meen:) 5 februari thuis in zijn agenda had opgezocht.

Over de aard en de activiteiten van het gezelschap Vertigo is weinig of niets bekend.  Enig onderzoek naar de doelstellingen, de oprichting en het verleden van Vertigo is mogelijk niet geheel zonder belang. Mogelijk zullen er ooit op de lange duur leden van Vertigo te vinden zijn, in het bijzonder leden die al enige tijd voor het ‘etentje’ hadden besloten zich niet langer met dit gezelschap in te laten, die bereid zijn inlichtingen over de activiteiten van Vertigo te verstrekken. Maar voor staatsmedia heeft zulk onderzoek uiteraard geen prioriteit.

Het is in ieder geval bevreemdend dat de uitnodiging van Vertigo niet onmiddellijk aan mij overgebracht werd. Dat gebeurde pas bijna drie maanden later, ergens tussen 20 en 25 april 2010, al dan niet toevalligerwijs kort nadat de brief van de rechtbank van 13 april mij bereikt had. Heeft Vertigo de datum van 3 mei pas vastgesteld nadat bekend was dat ik op 6 mei gehoord zou worden? Het heeft er bepaald de schijn van. Enige aarzeling om hier conclusies te trekken is op zijn plaats.

De uitnodiging van Vertigo werd overgebracht via een oude vriend, de genoemde drs. Bertus Hendriks, die ik al sinds 1962 ken, nog van voor de tijd dat hij landelijke bekendheid had verworven door zijn activiteiten ten behoeve van het Nederlands Palestina Komitee waarvan hij jarenlang voorzitter is geweest. Ook zijn rol bij de ASVA (1966-1967) en de Maagdenhuisbezetting (1969) hebben aan zijn faam bijgedragen. (Ik zelf heb deel uitgemaakt van het ASVA-bestuur in 1962-1963, en van de ledenraad in 1963-64. In 1964 heb ik in Amsterdam aan de UvA kandidaatsexamen gedaan, ben uit Amsterdam vertrokken en heb verder in Leiden  en elders gestudeerd).

Voordat ik door Bertus Hendriks voor de bijeenkomst van 3 mei werd uitgenodigd, had ik nog nooit van Vertigo gehoord. Ik heb verzuimd mij over dit gezelschap te (laten) informeren. Dit betreur ik, maar toen de uitnodiging gedaan werd, bestond tot zulk onderzoek in mijn ogen geen aanleiding.

In oktober 2010 heeft Bertus Hendriks in het gratis dagblad DePers over deze uitnodiging gezegd: ‘Dat [Hans Jansen] getuige-deskundige was in het [Wilders-]proces, leek ons wel interessant’, en zo heb ik het destijds ook begrepen op het moment dat Bertus Hendriks mij voor dit etentje uitnodigde. Ik kreeg, toen de uitnodiging gedaan werd, wat mondeling gebeurde, bovendien de indruk dat Vertigo, zoals allerlei gezelschappen dat plegen te doen, regelmatig sprekers uitnodigt maar uit de verhoren van Bertus Hendriks en raadsheer Tom Schalken in april 2011 bleek dat dit niet het geval was.


Ter zijde:

De bijeenkomst van Vertigo met Paul Scheffer

Er had bij Vertigo, dat naar verluidt al jaren bestond, op zijn hoogst één keer eerder een spreker van buiten het woord gevoerd. Dat was naar verluidt Paul Scheffer geweest. Ik weet niet precies  waar, wanneer (en of) die bijeenkomst van Vertigo met Paul Scheffer heeft plaats gevonden maar als er zo’n bijeenkomst geweest is, dan heeft deze mogelijk rond 5 april plaats gevonden. Ik kreeg uit wat Bertus Hendriks zei toen hij mij uitnodigde, de indruk dat het op dat moment pas enkele weken geleden was geweest dat de leden van het gezelschap Vertigo met Paul Scheffer gediscussieerd hadden over de vraag of Geert Wilders inderdaad terecht diende te staan. Bertus Hendriks verwachtte, bleek uit zijn woorden, dat ik makkelijker overgehaald kon worden om bij Vertigo te komen spreken wanneer ik in de veronderstelling verkeerde dat op een eerdere bijeenkomst Paul Scheffer met Vertigo over de Wilderszaak gesproken had. Ik heb pas veel later beseft hoe vreemd deze verwachting was.

Ik weet niet precies wanneer, waar en of deze bijeenkomst met Paul Scheffer gehouden is. Desalniettemin, indien deze bijeenkomst inderdaad heeft plaatsgehad, is dat wel zeker voor 8 oktober 2010 geweest, want op die datum (het proces was toen bezig en dagelijks in het nieuws) wekt Paul Scheffer bij Pauw & Witteman de indruk dat hij over deze bijeenkomst vertelt. Op deze bijeenkomst zou Schalken zijn beschikking in de Wilderszaak met de leden van Vertigo besproken hebben. Achteraf dringt de vraag zich op of Schalken misschien ook in de periode dat hij nog voor het Amsterdamse Gerechtshof aan de Wilders-beschikking werkte, de zaak tegen Wilders heeft besproken met de andere leden van Vertigo; en ook of anderen, al dan niet leden van Vertigo, mogelijk invloed gehad hebben op de inhoud en strekking van de beschikking.

Hoe het ook zij, raadsheer Schalken zou exemplaren van ‘zijn’ beschikking in deze zaak hebben meegenomen naar een bijeenkomst van Vertigo met Paul Scheffer op mogelijk 5 april. Schalken heeft naar verluidt exemplaren van de beschikking daar uitgedeeld, en besproken. Deze beschikking, waarvan Schalken de (mede-)auteur was, behelsde een uitgebreid en breed beargumenteerd bevel van het Gerechtshof waar Schalken raadsheer was aan de Arrondissementsrechtbank om tot  de vervolging van Wilders over te gaan. De beschikking liet er geen misverstand over bestaan: Wilders was schuldig.

Iemand die zegt aanwezig geweest te zijn bij deze bijeenkomst van Vertigo met Paul Scheffer heeft mij in het najaar van 2012 toevertrouwd dat bij deze bijeenkomst Schalken de vraag voorgelegd kreeg of er überhaupt wel een Wildersproces geweest zou zijn indien hij, Schalken, geen deel had uitgemaakt van het drietal raadsheren dat namens het Amsterdamse Gerechtshof diende te oordelen over de vraag of Geert Wilders bij de Arrondissementsrechtbank berecht diende te worden. Schalken zou daarop gezegd hebben dat hij meende dat dit niet het geval geweest zou zijn.

Hoe zijn antwoord ook precies geluid heeft, in dat antwoord zagen, naar verluidt, enkele aanwezigen aanleiding Schalken er op te wijzen dat in dat geval een grotere terughoudendheid toch wel beter was geweest. Hierbij teken ik aan dat het mogelijk is dat zulke verhalen in omloop worden gebracht (en min of meer vertrouwelijk aan mij verteld worden) om mij te misleiden over het karakter van de eetclub Vertigo en deze ‘eetclub’ als onschuldiger voor te stellen dan de club in werkelijkheid is, of om de ‘schuld’ van de toenmalige centrale overheid, of eventuele anderen, aan de vertoning die het Wilderproces geworden is, als geringer voor te stellen dan feitelijk het geval is geweest. Achteraf was de rol van zondebok Schalken op het lijf geschreven.


De islam of het Wildersproces?

Was ik nu in de laatste dagen van april 2010 uitgenodigd om met Vertigo op 3 mei, ‘net als Paul Scheffer’, over het Wildersproces van gedachten te wisselen, of over de islam? Die vraag is nog geruime tijd blijven spelen. Hoe was de uitnodiging gesteld geweest die Bertus Hendriks omstreeks 20-25 april 2010 mondeling aan mij had overgebracht? Pas op 20 maart 2012 heeft het Openbaar Ministerie, ter afhandeling van een aangifte die Geert Wilders en zijn advocaat Mr A. Moszkowicz in april 2011 hebben gedaan, bekend gemaakt besloten te hebben Bertus Hendriks niet te vervolgen voor meineed: Hendriks zou volgens de aangifte van Wilders en Moszkowicz meineed hebben gepleegd doordat hij in de rechtszaal in april 2011, tijdens een verhoor onder ede, ontkend heeft dat hij mij gevraagd had om bij Vertigo te komen spreken vanwege mijn rol in het Wildersproces.

Evenwel, Tom Schalken heeft bij een aantal gelegenheden uitgesproken dat hij bij het etentje teleurgesteld was over mijn geringe kennis van de strafzaak tegen Wilders. Dat is een onlogische uitspraak als de avond over de islam zou gaan. Ook heeft hij verklaard mijn deskundigheid als onvoldoende te beoordelen. Ook dat wijst er op dat ik in de optiek van Schalken niet vanwege mijn kennis van de islam was uitgenodigd maar vanwege Wilders en diens proces.

Volgens de verklaring van Hendriks uit april 2011 zou daarentegen het bij de uitnodiging  voor het etentje niet om Wilders maar uitsluitend om de islam zijn gegaan. Deze verklaring onder ede uit april 2011 is op het eerste gezicht niet in overeenstemming met zijn eerdere verklaring zoals opgetekend in DePers in oktober 2010: ‘Dat [Hans Jansen] getuige-deskundige was in het [Wilders-]proces, leek ons wel interessant'.













Uithoren of beïnvloeden?

Volgens de aangifte van Wilders en Moszkowicz uit april 2011 was het ‘etentje’ opgezet om mij uit te horen. De mogelijkheid dat het om uithoren ging, en niet om beïnvloeden, had in eerste instantie buiten mijn gezichtsveld gelegen. Wie bij zulk vermoeden van spionage aan paranoia denkt, herinner ik er aan dat Mevrouw Mr Carla Eradus, de president van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam, op 9 november 2011, bijna een half jaar nadat Wilders was vrijgesproken, juist Mr Moszkowicz van het laten plegen van spionage op haar kantoor heeft beticht. Ook dat geval van vermeende ‘spionage’ zou hebben plaats gevonden in het kader van het Wildersproces. Kennelijk houden professionele juristen als een president van een Arrondissementsrechtbank in zaken als die tegen Wilders (en mogelijk ook in andere zaken) rekening met de mogelijkheid van spionage. Als ik dat eerder had geweten, zou ik mogelijk meer op mijn hoede geweest zijn. 

Dat veelbesproken ‘etentje’ heeft plaatsgevonden op 3 mei 2010, kort na de uitnodiging, ten huize van Bertus Hendriks in Amsterdam Oud-Zuid, een paar dagen voorafgaand aan het verhoor door de rechter-commissaris dat op 6 mei gehouden is. Er waren bij het etentje als ik het mij goed herinner acht mensen aanwezig, waaronder Tom Schalken, Bertus Hendriks en ikzelf. Mr Henk Wooldrik, die zich merkwaardigerwijs aan mij voorstelde als voormalig Officier van Justitie in Haarlem maar die naar mij later bleek net als Tom Schalken raadsheer was bij het Amsterdamse Hof, zat naast mij en trad op als voorzitter van de discussie.

Het is niet moeilijk te raden wat er op dat moment gebeurd zou zijn indien Mr Wooldrik zich ook als raadsheer bij het Amsterdamse Gerechtshof bekend had gemaakt. Alle argwaan die door de kennismaking (zie hieronder) en het gesprek met Mr Schalken bij mij gewekt was, zou daardoor bevestigd zijn, mogelijk geheel ten onrechte. Doorzag Mr Wooldrik dit? In dat geval is zijn opstelling laakbaar en past zijn opstelling niet in het normale pakket van goede manieren zoals dat in het verkeer tussen vrije burgers in een vrij land gebruikelijk is.


Het verhoor bij de Rechter-Commissaris (6 mei 2010)

Op 6 mei 2010 ben ik door de rechter-commissaris in de strafzaak tegen Geert Wilders  gehoord. Tijdens dit verhoor heb ik, ruw samengevat, net als tijdens het ‘etentje’, getracht te laten zien dat de uitspraken van Geert Wilders over de islam en de koran in overeenstemming zijn met wat de gezaghebbende intern-islamitische bronteksten vertellen, en dat wat Wilders over de islam pleegt te zeggen niet afwijkt van wat er al eeuwenlang betoogd wordt door een ieder die zich niet aan de islam wenst te onderwerpen. 

Het verhoor door de rechter-commissaris heeft de gehele dag in beslag genomen. Er is van dit verhoor zoals gebruikelijk een proces-verbaal opgemaakt dat, als het niet nu al openbaar is, dat op den duur zeker zal worden. Op verzoek van de rechter-commissaris heb ik vanwege de krappe tijd ook enkele vragen per brief beantwoord, met name over de zogeheten ‘abrogatie’ van koranverzen. Deze verklaringen per brief zijn later in de rechtbank voorgelezen en waarschijnlijk op YouTube terug te vinden.


Het verhoor: een symptomatisch incident

Aan het slot van dit verhoor heeft een kort incident plaats gehad dat symptomatisch is voor de eigenaardige manier waarop er, ook rond de klachten over Geert Wilders, gediscusieerd wordt over de kwesties betreffende koran en bijbel, alsmede islam en christendom. Dit incident is voor zo ver ik weet weggelaten uit het proces-verbaal. Op het moment waarop de gehele tekst van het verslag van het verhoor klaar stond op de computer om uitgedraaid te gaan worden om vervolgens ondertekend te worden door de aanwezigen, vroeg Officier van Justitie mr Paul Velleman om nog een kleine toevoeging: of getuige (ik dus) niet nog even kon verklaren dat in de Bijbel precies even agressieve passages voorkomen als in de Koran.

Hierop overhandigde ik de Officier een Bijbel, en vroeg hem de passages die hij op het oog had, aan te wijzen -- iets wat ik die dag met de Koran had moeten doen ten aanzien van koranpassages die Geert Wilders had geciteerd in de uitingen die hem als strafbaar ten laste werden gelegd. Daarop antwoordde de Officier dat op dit moment dat misschien toch nog niet aan de orde was.

Hierover dient te worden opgemerkt dat de Bijbel wel beschrijvingen van specifieke gevallen van het gebruik van geweld bevat, en visioenen over geweld, maar geen algemene opdrachten of uitnodigingen die gericht zijn tot de hedendaagse gelovigen om over te gaan tot het gebruik van geweld tegen andersdenkenden of ongelovigen.

De Nederlandse vrienden en vriendinnen van de islam zijn zo slecht over dit soort wetenswaardigheden geïnformeerd, en zo weinig met dit soort redeneringen vertrouwd, en zo weinig in deze materie thuis, dat zij, blijkens hun polemieken tegen mij, denken dat ik deze visie zelf in mijn ‘isolement’ ontwikkeld heb. Dat is niet het geval, dat is te veel eer. Was het maar waar, zou ik haast zeggen.

Maar belangrijker nog dan de al dan niet gewelddadige ‘ware’ of ‘letterlijke’ betekenis van de bijbelteksten of enige andere tekst is dat de bijbel geen passages of teksten bevat die door de kerken of andere groepen gelovigen als opdrachten tot het aanwenden van geweld worden opgevat. Evenmin bestaan er kerkgenootschappen die op andere gronden oproepen tot het gebruiken van geweld tegen andersdenkenden.

De islamitische sharia, daarentegen, leert dat Jihad een religieuze plicht is, en voert onder meer koranverzen aan om de juistheid van dit standpunt te beargumenteren.  Of de ‘ware’ betekenis van de aangevoerde koranverzen zo’n standpunt inderdaad steunt is nauwelijks van belang zolang de beroepsmoslims de overtuiging zijn toegedaan dat dit het geval is. Een mogelijke alternatieve historisch-kritische nieuwe uitleg van de koranpassages die de sharia-handboeken gebruiken om hun visie op Jihad te rechtvaardigen, leidt niet automatisch of indirect tot hervorming van de regels van de sharia.

Hoe de regels van de sharia luiden, wordt in onderling overleg bepaald door de islamitische beroepsgelovigen, niet door een al dan niet vernuftige alternatieve nieuwe exegese van de koran. Wie wil weten wat de islam leert, oplegt of voorschrijft, moet niet gaan proberen zelf zelfstandig de koran te gaan uitleggen, maar dient de sharia-handboeken te raadplegen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het christendom: wie wil weten wat het christendom of een bepaald kerkgenootschap voorschrijft, moet niet zelfstandig de bijbel gaan uitleggen, maar dient zich te verdiepen in de encyclieken, herderlijke brieven en andere door het kerkgenootschap uitgegeven gezaghebbende documenten om zo doende gewaar te worden wat de kerkgenootschappen in kwestie aan hun parochianen en gemeenteleden voorschrijven en onderwijzen.

In het jargon van de sharia wordt ongereguleerd en ongericht gebruik van geweld fitna genoemd, ‘chaos’, ‘opstandigheid’, ‘burgeroorlog’ of, letterlijk, ‘verzoeking’; het is een islamitische plicht het gebruik van geweld te reguleren en om te zetten in jihaad, ‘heilige oorlog’, of, letterlijk, ‘inspanning’, nl. voor de zaak van God, fii sabiil Allaah. Ook als de oorlogshandelingen die verricht zijn ter vervulling van de plicht tot Jihad, om wat voor reden ook, ten einde zijn gekomen, blijft de plicht tot Jihad bestaan. Tot zo ver mijn aanvulling op het verslag van het verhoor. 


Het verhoor: ad hominem

Er wordt vaak verbazing uitgesproken over waarom ik tijdens dit langdurige verhoor niets gezegd heb over het etentje. Daar is wel een verklaring voor. Toen het verhoor van 6 mei enige tijd geduurd had, vroeg de Rechter-commissaris mij waarom ik mij zichtbaar zo weinig op mijn gemak voelde. Was er iets? Ik antwoordde aarzelend dat het wel rare dagen waren. Hierop greep Mr Moszkowicz in, en betoogde dat wat de Volkskrant die ochtend over mij gepubliceerd had, mij terecht van mijn stuk had gebracht. Noch Mr Moszkowicz, noch Geert Wilders waren op dat moment op de hoogte van het etentje.

De Volkskrant had de ochtend van 6 mei beweringen over mij afgedrukt die ontleend waren aan een brief d.d. 20 april 2010 die aan de Amsterdamse rechtbank gericht was. Deze brief was van de hand van Mr M. Pestman, een van de advocaten van de mogelijk door Wilders benadeelde partijen. Blijkbaar was er ook een kopie van deze brief bij de Volkskrant terecht gekomen. De beschuldigingen die Mr Pestman in zijn brief van 20 april had geuit waren vervolgens conform het Nederlands journalistiek gebruik letterlijk door de Volkskrant overgenomen. Voor de reactie d.d. 10 mei 2010 van de Rechter-commissaris op de brief van advocaat Pestman, klik desgewenst hier.

Hoe het ook zij, op de vraag van de Rechter-commissaris aan mij, en de opmerking van Mr Moszkowicz, volgde een langdurige en uitgebreide gedetailleerde discussie die vooral handelde over hetgeen door de Volkskrant op gezag van Mr Pestman was aangevoerd. (Deze discussie is voor zo ver ik mij herinner maar gedeeltelijk en alleen in hoofdzaken in het verslag terecht gekomen). Na afloop van de discussies leek het mij niet juist om daarbovenop nu ook nog eens over het etentje te beginnen. De bijeenkomst bij de Rechter-commissaris ging immers niet over mij, maar over de uitspraken van Geert Wilders.

Het etentje van 3 mei was wel vervelend geweest, ongepast en onprofessioneel, maar ik kon mij niet voorstellen dat zoiets, hoe de toedracht ook geweest zou zijn, invloed kon hebben op de zakelijke beoordeling van de Geert Wilders ten laste gelegde feiten. Het hele gedoe zei meer over de mores bij rechterlijke macht dan over de verdachte. Bovendien was ik begonnen gewend te raken aan het wonderlijke klimaat waarin de bijeenkomst bij de Rechter-commissaris zich afspeelde. De ellenlange, soms onzinnige discussie over de  beschuldigingen van Volkskrant had uiteraard aan die gewenning bijgedragen.


Het etentje bij Bertus Hendriks thuis (3 mei 2010)

Bij het etentje van 3 mei 2010, ten huize van Bertus Hendriks, heeft zoals bekend een lid van de rechterlijke macht aangezeten die bij de zaak-Wilders betrokken was, of in ieder geval in een eerder stadium betrokken geweest was, Prof. Mr Tom Schalken. Of behalve Tom Schalken nog andere deelnemers aan het etentje formele of informele bemoeienissen hebben gehad met het Wildersproces, weet ik niet.

Wanneer dat het geval geweest is, is het goed te begrijpen dat mij dat niet meer verteld werd gezien mijn verontwaardigde reactie enkele minuten na binnenkomst: ik heb zodra ik ingelicht werd over Schalkens’s bemoeienissen met de zaak tegen Wilders, klip en klaar gezegd dat ik van oordeel was dat ik in een onmogelijke en onfatsoenlijke situatie was terecht gekomen en aanstalten gemaakt te vertrekken. Tot mijn spijt heb ik mij laten overhalen toch aanwezig te blijven.

Wat was Schalkens rol, voor zo ver toen bekend, dan geweest? Waaruit hebben zijn bemoeienissen bestaan? Als jong ambtenaar bij het Ministerie van Justitie had hij de wetswijziging vorm gegeven waarbij werd ingevoerd dat het mogelijk zou worden beroep aan te tekenen tegen een besluit van de Officier van Justitie om geen strafvervolging in te stellen: de procedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Deze procedure had ook ten grondslag gelegen aan de vervolging van Geert Wilders. Als lid van het Gerechtshof in Amsterdam had Schalken deel uitgemaakt van het drietal rechters (eigenlijk ‘raadsheren’) dat op 21 januari 2009 besloten had aan het parket van de rechtbank de opdracht  te geven om Wilders voor het hekje te brengen.

Maar er is meer. Een van de laatste pleidooien die Mr Moszkowicz in het proces heeft gehouden, in april/mei 2011, somt een aantal activiteiten van Mr Schalken op die moeilijk anders kunnen worden beschouwd dan als het voeren van een campagne voor veroordeling van Geert Wilders. Deze activiteiten zijn door geduldig onderzoek van de staf van Mr Moszkowicz boven water gehaald, en waren mij uiteraard onbekend. Mr Schalken heeft het er tijdens het etentje in ieder geval niet over gehad. De rechtbank in 2011 gaf niet de indruk er zwaar aan te tillen. Zou er nog meer ‘campagne’ gevoerd zijn dan Mr Moszkowicz en zijn staf aan het licht hebben weten te brengen?

Hoe het ook zij, zoals bekend had het parket van de Amsterdamse rechtbank, waar niet minder dan twee fulltime Officieren van Justitie, en hun staf, tot taak hebben mogelijke gevallen van discriminatie te overdenken, op te sporen en te doen berechten, in de zomer van 2008 besloten Wilders niet voor de rechtbank te brengen. Desondanks hebben Mr Schalken en twee van zijn mede-raadsheren namens het Hof in Amsterdam op 21 januari 2009 aan de Officier van Justitie de opdracht gegeven wel zo’n vervolging tegen Wilders in te stellen, en wel wegens haatzaaien, discriminatie en groepsbelediging.


De kennismaking met Schalken

Voorafgaand aan mijn bezoek aan Bertus Hendriks ter wille van het etentje van 3 mei had ik nog nooit van Tom Schalken gehoord. Toen ik bij de aanvang van het etentje, zo goed als direct na mijn binnenkomst om 19h00, nog voor de aanwezigen aan tafel genood werden, verteld kreeg wie Schalken was, en welke wapenfeiten en triomfen hij (voor zo ver toen bekend) in de zaak tegen Wilders al op zijn naam had staan, besloot ik te vertrekken. Alleen al de pocherige toon waarop, terwijl ik nog met Schalken stond kennis te maken, Bertus Hendriks mij vertelde wie Schalken was en welke rollen hij in het Wildersproces speelde, had voor mij genoeg moeten zijn om terstond in te zien dat mijn aanwezigheid op dit etentje ongepast was en dat ik terstond metterdaad het huis van mijn oude vriend Bertus Hendriks diende te verlaten.

Ik betreur het diep, en neem het mijzelf kwalijk, dat ik mij heb laten overhalen aanwezig te blijven. Achteraf is het onbegrijpelijk dat ik aan de druk die door mijn gastheren werd uitgeoefend, heb toegegeven, en dat ik zoals was afgesproken toch ben blijven eten en ook nog een verhaaltje heb gehouden over de islam, over de traditionele islamitische uitleg van koranverzen die in de dagvaarding van Geert Wilders ter sprake kwamen, en over de plaats van Wilders in het islam-debat. Maar uiteraard wist ik op dat moment nog niet hoe de heer Schalken zich aan tafel zou gaan gedragen. Ik verwachtte uiteraard dat hij zich zou houden aan het pakket van de onder burgers gebruikelijke beleefdheidsregels.

Ik heb de formulering van wat ik die avond heb gezegd, en mijn woordkeuze, voor zo ver mogelijk aangepast aan de aanwezigheid van de heer Schalken, die kennelijk meent dat het islamdebat in de Nederlandse rechtszaal beslist kan worden. Zulke voorzichtigheid heb ik betracht ondanks dat, op mijn aandrang, de heer Schalken mij had toegezegd geen gerechtelijke actiën tegen mij te zullen ondernemen vanwege wat ik die avond in zijn aanwezigheid te berde zou brengen. Was het mij, bijvoorbeeld, toegestaan de (volgens de beschikking van Schalken:) strafbare uitingen van Wilders in mijn betoog te herhalen zonder zelf aan strafvervolging te worden blootgesteld? Het is immers onmogelijk om over deze uitingen te spreken zonder ze geheel of gedeeltelijk te herhalen. 

Maar er was nog iets belangrijkers dat op dat moment ongenoemd bleef. Het heeft buiten vakkringen weinig aandacht getrokken, maar de afgelopen jaren heeft een aantal Europese journalisten en academici in woord en geschrifte aandacht gegeven aan wat er wordt meegedeeld door islamitische bronnen en geschriften over de gedragingen van Mohammed  (570?-632 AD) en over de betekenis van de Korantekst. Het gaat dan om rapportage die berustte op de inhoud van teksten die volgens moslims binnen de islam onomstreden gezaghebbend zijn.

Voorzichtigheidshalve hebben de verslaggevers zich daarbij vaak onthouden van het leveren van inhoudelijk commentaar of het in de discussie betrekken van waardeoordelen.  Ook de gedragingen van Mohammed te benoemen met de moderne termen die daarvoor beschikbaar zijn, is in het algemeen wijselijk vermeden. Allereerst gaat het dan om verslaggeving die gebaseerd was op geschriften als die van Tabari (± 900 AD), Al-Bukhari (± 860 AD) of Ibn Ishaq (± 750 AD) en om verslaggeving die de inhoud van de hedendaagse fatwas en preken onder de loep nam.

Ook hebben academici, journalisten en anderen zich bij tijd en wijle gewaagd aan het doorgeven van gewone academische inzichten betreffende de islam die in boeken en tijdschriften in alle universiteitsbibliotheken in de vrije wereld talloze malen zijn aan te wijzen.

Beide soorten activiteiten hebben voor een aantal van hen tot tijdrovende moeilijkheden geleid. Een aantal van mijn collega’s en anderen zijn de afgelopen tijd in kafkaesque moeilijkheden met Justitie verzeild geraakt; sommigen, onder andere in Oostenrijk, Duitsland en Denemarken, zijn zelfs veroordeeld. Ook een eventuele vrijspraak in hoger beroep is geen vergoeding voor de tijd, energie en aandacht die er bij zulke zich jarenlang voortslepende procedures verloren gaan – om van de kosten nog maar te zwijgen.


De kwestie van ‘immuniteit’

Dat de heer Schalken niet dan nadat ik daar hevig op aangedrongen had, en pas na lange aarzeling, bereid was mij voor deze avond ‘immuniteit’ te verlenen, heb ik derhalve, in het licht van rechtzaken die zich niet zo lang geleden in binnen- en buitenland hadden afgespeeld, als bedreigend en intimiderend ervaren. En dat was het ook, althans volgens iedereen die geen jurist is, en ook volgens een aantal juristen. Bezorgdheid bij een professional op het gebied van de islamstudie om in een ketterproces verwikkeld te raken, is (zoals de afgelopen jaren gebleken) geen paranoia. De zonderlinge en mogelijk dreigende opstelling van Schalken ten aanzien van die ‘immuniteit’ had mij natuurlijk moeten laten inzien dat er hier, hoe dan ook, iets ernstig mis was.

Maar ik kreeg ondertussen ook het gevoel opgedrongen dat nu weg te gaan mij wel zeer verdacht zou maken. Achteraf is dat uiteraard vermakelijk, maar op het moment zelf heb ik er de humor helaas niet van ingezien. Als ik inderdaad in de lach geschoten zou zijn, de situatie leende zich daarvoor, had ik mij waarschijnlijk tegelijkertijd ook vrij gevoeld me uit de voeten te maken. Helaas, het is anders gelopen.

Waar zou de aarzeling van Schalken mij ‘immuniteit’ te verlenen, in vredesnaam op gebaseerd hebben kunnen zijn? Welke maatregelen lagen er in het verschiet wanneer Schalken mij geen immuniteit zou beloven en ik toch iets zou zeggen dat hem niet aanstond? Moest ik denken aan maatregelen als die tegen de cartoonist Gregorius Nekschot -- of die tegen Wilders? Of die tegen Lars Hedegaard? Of Dr. Elisabeth Sabaditsch-Wolff? Wie heeft er nu zin in om te gaan discussiëren met iemand die Justitie erbij haalt als het standpunt van de ander hem niet bevalt? We waren hier toch wel ver afgedreven van wat onder vrije burgers in een vrij land gewoon is.

Maar ik kon mij toch nog steeds maar moeilijk voorstellen dat ik, ten huize van een oude vriend, te midden van op het oog normale mensen die verantwoordelijke functies bekleedden, plotseling, aan de stemmig verlichte eettafel in de huiskamer, met goedgevulde glazen op tafel, in de aanwezigheid van (dacht ik toen) een Officier van Justitie, geconfronteerd werd met corruptie en ambtsmisbruik, althans met handelingen die daar in mijn ogen wel heel erg op leken. Ik hoopte van harte, en achtte het op dat moment in eerste instantie waarschijnlijker, dat ik uitsluitend met pathologische maar in principe onschuldige gewichtigdoenerij van doen had. Achteraf weet ik niet zo zeker meer of het wel zo onschuldig was.


De beschikking op tafel

Er bestaan allerlei twijfels over wat er tijdens dit etentje gebeurd en gezegd is. Desalniettemin, tijdens een openbaar verhoor door Mr Moszkowicz, heeft Mr Tom Schalken op 13 april 2011 onder ede onder meer de volgende verklaring afgelegd: ‘[Ik] denk (...) dat het mogelijk is dat ik een bepaalde passage uit de beschikking [om toch de vervolging van Wilders te bevelen], [tijdens dit etentje] aan Jansen heb voorgehouden.’

Dit bevestigt mijn versie van het verhaal. Het bedoelde verhoor van Schalken is of was op YouTube terug te vinden. Een cruciaal gedeelte uit het verhoor van Schalken door Moszkowicz staat afgedrukt op blz. 126 van het boek van Abraham Moszkowicz, Liever rechtop sterven dan op je knieën leven, Amsterdam 2012. Het is opvallend dat Schalken op dit moment de term ‘voorhouden’ heeft gebruikt. Die term komt uit de praktijk van het verhoor op het politiebureau of in de rechtszaal. Maar ik was toch niet voor een verhoor bij Vertigo uitgenodigd? 

Het opzienbarende verhoor bij de Rechtbank van 13 april (waarbij Schalken met zijn rug naar zijn ondervrager, Mr Moszkowicz, toezat) heeft laten zien dat Schalken volgens zijn eigen verklaring de Wilders-beschikking tijdens het etentje bij zich had, of eigenlijk een uitdraai van een deel van die beschikking, wat haast nog erger is omdat het wijst op opzet en rustige voorbereiding. Had Schalken (een deel van) zijn beschikking bij zich omdat het die avond niet over het Wilderproces maar over de islam zou gaan? Of heeft hij die beschikking altijd bij zich, zoals een grootvader de foto’s van zijn kleinkinderen?

Schalken heeft, ook volgens zijn eigen verklaring ten overstaan van de rechtbank, tijdens het etentje meerdere malen geprobeerd mij over te halen bepaalde passages uit deze beschikking nog eens goed te bekijken. Wat kan daar de zin van geweest zijn? Indien dat geen poging tot beïnvloeding van een getuige-deskundige geweest is, door een rechter die bij het proces betrokken was, wat was het dan? Een poging mij uit te horen zodat de Rechtbank zou kunnen anticiperen op de strategie van de verdediging? Maar die strategie was mij uiteraard onbekend.

Waarom wilde Schalken bij het etentje van 3 mei 2010 dat ik passages uit zijn beschikking goed bekeek? Gingen die passages dan over de islam? De islam was toch, althans volgens Bertus Hendriks, het onderwerp van de avond? Waarom zou het, indien de avond over de islam ging, goed voor mij zijn om informatie over de islam op te doen uit een door Mr Schalken geschreven stuk? Voor informatie over de islam hebben we de koran, de islamitische korancommentaren, shariahandboeken die voor en door moslims geschreven zijn, fatwa-verzamelingen, enzovoort. Welke informatie over de islam bevatte het stuk van Schalken dan die voor mij of voor het welslagen van de onderhavige avond relevant was?

Voor het goede begrip van de situatie dient hierbij bovendien te worden opgemerkt dat volgens veel juristen deze beschikking van het Hof van 21 januari 2009 niet alleen ongewoon wijdlopig was, maar tevens veroordelend, wat in strijd is met het karakter van zo’n beschikking: het gaat er in zo’n beschikking niet om dat de opstellers zelf al een veroordeling uitspreken. Dat laatste kan pas gedaan worden door een rechtbank met in acht name van de voorgeschreven procedures en, vooral, na het gehoord hebben van de verdachte en zijn verdediging. Bekijk dit stuk maar eens goed voordat je je met deze verdachte inlaat - dat kon, aan de vooravond van mijn verhoor bij de Rechter-commissaris, nauwelijks als een geruststellende mededeling klinken.

De beschikking, waarvan Schalken de (mede-)auteur is, stelt, onder meer, eenvoudigweg vast dat ‘er van haat zaaien sprake is’, dat de uitspraken van Geert Wilders ‘zonder meer’ een beledigend karakter droegen en zelfs dat zijn uitspraken ‘naar Nederlands recht strafbaar zijn, zowel door hun inhoud als door de wijze van presenteren.’ Duidelijke taal. Waarom nog een strafproces bij een lagere rechtbank nadat het Amsterdamse Gerechtshof, dat wil zeggen Mr Schalken, al tot een beslissing was gekomen? Bij dit Gerechtshof zouden de procespartijen immers in hoger beroep moeten gaan tegen de uitspraak van de rechtbank in het Wildersproces indien hunsinziens de uitspraak van die rechtbank daar aanleiding toe zou geven.

En in hoe verre zou ik zelf mogelijk strafbaar zijn wanneer ik in mijn betoog die avond van de 3de mei, ten overstaan van Vertigo, in aanwezigheid van Raadsheer Schalken, iets zou zeggen dat strijdig was met de inhoud en de bepalingen van deze beschikking van het Amsterdamse Gerechtshof? Zelfs al zou wat ik te berde bracht regelrecht ontleend zijn aan de standaard islamitische bronnen en aan de wetenschappelijke literatuur over de islam? Zou ik mogelijk zelfs vervolgd kunnen worden voor wat ik bij de rechter-commissaris zou  moeten gaan zeggen? Wie kan voorspellen wat een jurist kan bedenken.   

Ik heb mij dan ook gestoord aan de gedragingen en het optreden van de magistraat Schalken tijdens dit etentje, en, hoewel hij recht tegenover mij zat, heb ik hem zo veel mogelijk genegeerd. Op zijn verzoeken tijdens het diner om de door hem mij aangeboden stukken aan te pakken of te lezen, ben ik niet ingegaan. (Achteraf betreur ik dat. Wie weet wat ik overhandigd gekregen zou hebben). Ik zie het gedrag van Schalken en Hendriks, en dat van een aantal leden van het gezelschap Vertigo, als een mislukte poging om mij als getuige-deskundige op ongepaste wijze te beïnvloeden en te intimideren. Misschien zelfs ging het om een poging om mij bang te maken voor de eventuele gevolgen van het spreken van de waarheid tijdens het verhoor door de rechter-commissaris dat een paar dagen later plaats zou vinden.

Er is over dit etentje in de media veel te doen geweest, en Tom Schalken heeft er een boek over geschreven, Het Eetcomplot, Amsterdam 2011. Voor mijn verklaring over Schalken van juli 2011, na het verschijnen van dit boek: klik desgewenst hier.

De minst ongunstige verklaring voor de gedragingen van Bertus Hendriks en Tom Schalken is nog wel dat zij en hun vrienden uit sensatiebelustheid zo dicht mogelijk wensten te komen bij de strafzaak tegen iemand die zij diep minachten. Maar ook in dat, gunstigste, geval is er dan sprake geweest van het willen uithoren van iemand die mogelijk op de hoogte was van de strategie van de verdediging van de verdachte.


Externe invloeden op de procesgang

De eerste regiezitting in het strafproces tegen Geert Wilders heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010. Vanaf dat moment kwam de zaak tegen het verdachte kamerlid regelmatig in de media. Er werd die dag buiten de rechtszaal ook gedemonstreerd. Het is haast uitgesloten dat het proces en de publiciteit over het proces geen invloed gehad hebben op het stemgedrag van de kiezers die een paar maanden later de Tweede Kamer zouden gaan kiezen. Die verkiezingen zijn woensdag 9 juni 2010 gehouden. De lijst van Geert Wilders behaalde 24 van de 150 zetels. De eerste ‘gewone’ zitting van de Arrondissementsrechtbank aan de Parnassusweg in Amsterdam heeft plaatsgevonden op maandag 4 oktober. Donderdag 14 oktober 2010 trad het VVD-CDA kabinet aan dat de gedoogsteun van Wilders c.s. genoot. De zittingen van het Wildersproces vielen dus deels samen met verkiezingscampagnes, verkiezingen en een kabinetsformatie waarin Geert Wilders een belangrijke zo niet centrale rol speelde.

Volgens berichten van de dichter en voormalige rooms-katholieke priester Huub Oosterhuis was Koningin Beatrix voornemens in haar kersttoespraak van 2010 stelling te nemen tegen Geert Wilders, die toen in afwachting was van de hervatting van het strafproces dat tegen hem was aangespannen en die sinds enkele maanden gedoogsteun verleende aan het zittende kabinet. Door ingrijpen van de Minister-President die immers volgens de Nederlandse grondwet verantwoordelijk is voor wat het staatshoofd zegt en doet, is het hier niet van gekomen. Naar aanleiding van dit bericht van Huub Oosterhuis (zie bv. Trouw en de NRC van 9 oktober 2013) rijzen weer tal van lastige vragen die binnen het bestek van dit verslag niet te beantwoorden zijn.


Het proces te volgen op de tv (4-22 oktober 2010)

In oktober 2010 heb ik zo goed als alle zittingen van het Wildersproces bijgewoond, in de rechtbank aan de Parnassusweg in Amsterdam. Het begon maandagochtend 4 oktober meteen al mooi. Niemand, ook de rechtbank niet, had voorzien dat Geert Wilders er voor zou kiezen zich op zijn zwijgrecht te beroepen. ‘Niemand is gehouden aan zijn eigen veroordeling mee te werken’, dat is het principe waarop het zwijgrecht van een verdachte gebaseerd is.

De verrassing bij de media en bij de rechtbank over deze keuze van de verdachte en zijn advocaat was groot. De rechtbank bleek volkomen onvoorbereid en ging overduidelijk uit van een totaal ander draaiboek. Er werd nog net niet voor gepleit om, zoals de Spaanse Inquisitie dat volgens de legenden placht te doen, een medisch team in te zetten dat Geert Wilders op andere gedachten zou kunnen brengen.

Ik wilde de zittingen van de rechtbank graag bijwonen, omdat ik er over wilde publiceren. Niet zoals veel andere aanwezigen direct in de krant of op andere media, maar op een wat langere termijn in een boek of artikel. De aantrekkingkracht van deze zittingen voor mij school allereerst in de partijdigheid van de media. Ook in Egypte, bij processen tegen andersdenkenden in de jaren zeventig van de vorige eeuw (waar ik over gepubliceerd heb in de Angelsaksische vakliteratuur) was een dergelijke partijdigheid van de pers te zien geweest.

Een zekere Mustafa Amin, in Egypte een algemeen bekende Egyptenaar, heeft over het proces tegen de dissident Shukri Mustafa (opgehangen in 1979) geschreven dat ‘de Egyptische media nog regeringsgezinder’ waren dan de Egyptische regering zelf. Wie geen Arabisch kent moet het oorspronkelijke Arabisch van de volgende zin overslaan: akthar Hukuumiyyiin min-al-Hukuuma, dat waren de woorden die Mustafa Amin gebruikte. Hoe zou het met die partijdigheid in Nederland gesteld zijn?

Niet veel anders, bleek ten slotte, maar die observatie heeft mijn artikel over het proces in het boek van Carel Brendel, De onzichtbare Ayatollah, niet meer gehaald. Daar kwam de nadruk te liggen op de ‘takkies’, de door Wilders ‘benadeelde partijen’, die in hun uitvoerige pleidooien hun toehoorders (en dus ook de leden van de rechtbank) trachtten te misleiden met warrige verhalen over moslims en de islam, en die dus takiyya pleegden; en de ‘tokkies’ – want als zodanig werden Geert Wilders en zijn aanhang beschouwd en bekeken. Er was inmiddels eigenlijk al te veel gebeurd om in dat artikel veel ruimte te kunnen geven aan het thema van de partijdigheid – een thema dat in dit geval in feite even ergerniswekkend als onbelangrijk is.

De partijdigheid werd in de wandelgangen door de aanwezige journalisten onbeschroomd geuit. Er waren uitzonderingen, maar de gesprekken aan de koffie tijdens de pauzes vielen niet mee. De haat druppelde van het plafond. Gezien de algemene Wildershaat onder de journalisten die het proces bij hebben gewoond, kunnen we wat er die dagen in de kranten terecht kwam, alleen maar als ‘nog vrij fatsoenlijk’ kwalificeren.

Een gewoon strafproces is een strijd tussen de Openbare Aanklager en de verdachte, met de rechtbank als scheidsrechter tussen die twee. Maar bij het Wildersproces was de normale rolverdeling zoek: het was een keiharde strijd tussen de rechters enerzijds en de verdachte en zijn advocaat anderzijds, zonder dat er een bevoegde scheidsrechter was die de knoop kon doorhakken. Die ongewone rolverdeling kwam in de berichtgeving niet uit de verf – en dit is te wijten aan de opstelling van de Nederlandse media. De afwijkende rolverdeling lag ook ten grondslag aan de menigvuldige absurditeiten die het proces hebben gekenmerkt. Er was eenvoudigweg verzuimd voor een scheidsrechter te zorgen. Het zijn uiteindelijk de wrakingskamers geweest die, waar het echt niet anders kon, een paar keer die rol op zich hebben moeten nemen. 

In een strafproces gaat het er normaliter om of het bewezen kan worden dat de beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde strafbare feiten. Soms is dit lastig.  Desondanks zijn partijen het er gewoonlijk wel over eens dat de feiten (moord, diefstal) strafbaar zijn. Maar in het Wildersproces ging het voor zo ver ik dat kon bekijken bijna voortdurend om iets heel anders: de vraag of de ten laste gelegde feiten wel strafbaar waren. Er was al een verdachte -- nu nog de feiten: kon het eigenlijk wel bewezen worden dat die strafbaar waren? Naar mijn gevoel ontbraken dit soort bespiegelingen ten onrechte in de rapportage van de media over het Wildersproces.  


Waarom zat ik juist daar?

Ik had ik het secretariaat van de PVV gevraagd om in orde te maken dat ik het proces zou kunnen bijwonen. Hoe het intern precies gegaan is, weet ik niet, maar ik werd op een gegeven moment door het secretariaat gebeld: ik moest me tot een bepaalde medewerker van de rechtbank wenden. Deze medewerker zei me dat er zonder meer plaats voor me was omdat ik getuige-deskundige was geweest en in mei 2010 door de rechtbank gehoord was. Ik werd niet (zoals bijvoorbeeld de Tweede Kamerleden van de PVV) op de publieke tribune gezet, maar in de zaal zelf. De bode wees mij een stoel aan. Daar ben ik dan ook gaan zitten.

Ongeveer een uur na het begin van de openingszitting kreeg ik een sms-je van mijn broer die me vroeg of ik wel wist dat ik ‘op de tv was’, en vol in beeld zat, vanuit het perspectief van de camera gezien naast, achter of tussen Wilders en Moszkowicz in. Nee, dat wist ik niet. Het proces werd, wat ongebruikelijk zo niet uniek was, direct integraal uitgezonden op de Nederlandse tv. Welk effect dachten degenen die het besluit tot deze integrale directe uitzending genomen hadden, hier mee te bewerkstelligen? Die vraag is, achteraf, het overdenken waard. Na enige tijd werden deze uitzendingen naar wat minder prominente publieke tv-kanalen toegeschoven. Na enige tijd bleek dat deze uitzendingen niet bijdroegen aan het publieke vertrouwen in de rechtspraak en in de ogen van veel kijkers in het voordeel van de verdachte werkten.

Na de openingszitting ging het steeds op dezelfde manier: wanneer ik binnenkwam en probeerde op een wat minder opvallende plek terecht te komen, kwam vier van de vijf keer de bode van de rechtbank allervriendelijkst tegen me zeggen ‘Nee, meneer Jansen, daar is uw plaats’.

Ik wilde in geen geval iets doen waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat ik in mijn hoedanigheid van getuige-deskundige mij van Geert Wilders distantieerde, en ben dus blijven zitten, ook toen ik wist of kon vermoeden dat de camera zo gericht was dat ik af en toe wel in beeld moest komen. Dat ik ben blijven zitten heeft er binnen enkele dagen toe geleid dat ik een HBN-er (‘Half bekende Nederlander’) zou worden. Het klinkt naïef maar dat heb ik niet zien aankomen, hoewel (of beter: juist omdat) ik al sinds 1968 regelmatig op de tv commentaren geef op wat er in de Arabische en islamitische wereld aan het  gebeuren is zonder dat dat veel invloed op mijn persoonlijk leven gehad heeft (of op de nieuwsvoorziening door de mainstream standaard media, de MSM.)

De verhoren in dezelfde rechtszaal van ongeveer een half jaar later, van 13 april 2011 over het gedrag van Schalken tijdens het etentje van 3 mei 2010, werden even zo goed via Internet en deels op de tv uitgezonden. Verder staan er veel beelden van zittingen op YouTube. Mijn bekendheid is hier natuurlijk ook weer niet minder op geworden. Het klinkt, nogmaals, naïef, maar dat had ik niet voorzien. Het had ook niet mogen gebeuren. Omstandigheden maakten deze plotselinge veelvuldige verschijningen op de tv onvermijdelijk.

Ik had ik de uitnodiging van Bertus Hendriks voor het etentje destijds niet aan moeten nemen, of moeten doorzetten dat ik wenste te vertrekken nadat ik aan het begin van dit etentje aan de heer Schalken was voorgesteld. Maar nadat ik die twee fouten eenmaal gemaakt had, was de rest van wat er gebeurd is naar mijn overtuiging onvermijdelijk geworden.


De verslaglegging

In het stuk dat u nu leest, probeer ik, vooral ter wille van bijvoorbeeld toekomstige scriptieschrijvers, de vragen die mij over deze affaire gesteld plegen te worden naar beste weten en naar waarheid te beantwoorden. De organisatie ‘Human’ heeft eind 2011 en begin 2012 via de zendgemachtigde ‘VPRO’, onderdeel van de Publieke Omroep, een driedelige tv-documentaire over het proces tegen  Geert Wilders uitgezonden. Deze documentaire was vervaardigd door H. Hermans en M. Maat. Ik heb niet aan deze documentaire willen meewerken, niet zo zeer omdat ik aan rust toe was maar vooral omdat er mijnsinziens over dit proces al meer dan voldoende origineel beeld- en geluidsmateriaal voorhanden is.

Naar mijn oppervlakkige indruk liet deze documentaire ondanks dat er een overvloed aan oorspronkelijk materiaal voorhanden was een aantal belangrijke aspecten onbelicht. Van dat originele materiaal werd overigens slechts spaarzaam gebruik gemaakt. Deze documentaire is voor mij de aanleiding geweest om te beginnen met het opstellen van het onderhavige verslag.

Het is niet mijn bedoeling via dit stuk de discussie over het Wildersproces nieuw leven in te blazen, hoewel het iedereen die daar plezier in heeft, uiteraard vrij staat de discussie weer op te rakelen. Ik ga er maar van uit dat ik op eventuele lacunes in deze terugblik vriendelijk dan wel onwelwillend gewezen zal worden. Voor zo ver mogelijk gebruik ik de reacties die mij bereiken om het stuk aan te scherpen of uit te breiden waar dat nodig is. Anonieme of andere haatmail daarentegen stuur ik door naar instanties die gespecialiseerd zijn in het afhandelen daarvan.

Over de kwesties rond Schalken en Wilders heb ik, voor zo ver ik daar mee te maken heb gehad, nooit geheimzinnig gedaan. Ik heb er regelmatig vrijuit over gesproken en geschreven, dat laatste vooral op de site Hoeiboei.nl. Daar is op 21 oktober 2010 de publiciteit over ‘het etentje’ begonnen. Dat stukje toen op Hoeiboei, ‘Schalken - raadsheer’, was de bron van berichten die diezelfde avond op Powned-tv gebracht werden, en pas daarna publiceerde ook DePers over de zaak. De link naar dit Hoeiboei-stukje staat hier. Ik achtte het mogelijk maar niet waarschijnlijk dat dit stukje voor ‘gedonder’ en debat zou kunnen zorgen, maar meende dat het volstrekt uitgesloten was dat het proces er door beïnvloed kon worden. Mogelijk is dit in Nederland de eerste keer geweest dat openbaarmaking in een stukje op het internet, via de standaardmedia, toch consequenties heeft gekregen.

In het hiervoor al genoemde boek van Carel Brendel heb ik uitgebreid verslag gedaan over het eerste deel van het proces, tot aan de wraking. Ik verwachtte toen niet dat er nog een tweede deel zou volgen. Dit stukje, ‘De Tokkies en de Takkies’,  staat afgedrukt in: Carel Brendel, Hans Jansen & Nahed Selim, De Onzichtbare Ayatollah, Amsterdam 2010, blz. 11-39. Het was voor het laatst bewerkt, en afgesloten, in de dagen meteen na de wraking van 22 oktober 2010.


De wraking (22 oktober 2010)

Zoals bekend heeft de wrakingskamer op 22 oktober 2010 aan het einde van de dag het verzoek tot wraking dat Mr Moszkowicz direct na de opening van de zitting die ochtend had ingediend, tegen alle verwachtingen in toegewezen. Moszkowicz had aangevoerd dat, kortgezegd, de drie Amsterdamse rechters die de strafzaak tegen de verdachte Geert Wilders behandelden, gewraakt dienden te worden omdat zij niet bereid waren mij te horen over het etentje met raadsheer Schalken. (Het is in Nederland gebruikelijk een getuige die om wat voor reden dan ook toch al in de rechtszaal aanwezig is,  onmiddellijk te bevragen wanneer dat relevant zou kunnen wezen en een procespartij dat verzoekt). 

Moszkowicz en Wilders hadden de ochtend van 22 oktober voor het eerst iets over dit etentje vernomen, dankzij een bericht die ochtend in het dagblad DePers. DePers had het bericht gemaakt op basis van het PowNed nieuws, dat zich op zijn beurt gebaseerd had op mijn stukje in HoeiBoei over het ‘etentje’.

Aan het einde van de dag bleek de wrakingskamer tot veler ontzetting en verbazing het met Moszkowicz eens te zijn: het besluit mij niet te horen, hoewel ik als toeschouwer in de rechtszaal aanwezig was, zou al te makkelijk kunnen worden uitgelegd als een blijk van partijdigheid. Zoals iemand later tegen mij zei: ik zelf kon dan wel beweren dat ik de facto niet beïnvloed was door Schalken, maar dat stond nog te bezien, en of dat wel of niet zo was, of wat er anders aan de hand geweest was (het mogelijke uithoren), dat diende ten overstaan van de Rechtbank tijdens de openbare zitting boven tafel te komen.

Een aantal in eigen kring vooraanstaande juristen, hooggeplaatste ambtenaren van het Ministerie van Justitie en leden van de rechterlijke macht heeft, in de periode volgend op de wraking, vrijmoedig commentaar geleverd op dit besluit van de wrakingskamer, en zelfs, raadselachtig genoeg, ook op mijn gezondheidstoestand. Hierbij is niet steeds het fatsoen en de prudentie in acht genomen die in Nederland vaak worden of werden geassocieerd met de rechterlijke macht. Het is bovendien in het bewustzijn van sommigen op de achtergrond geraakt dat eventuele verwijten over het inwilligen van het verzoek tot wraking alleen tot de wrakingskamer zelf zijn te richten, niet tot andere direct of zijdelings betrokkenen.

De wraking van oktober 2010 heeft niet alleen bij rechtsgeleerden van uiteenlopende allure en niveau maar ook bij de media tot veel beroering en verbazende reacties geleid. Het proces was nu stil komen te liggen. Het werd in februari 2011 langzaam hervat. Pas in april, na een half jaar, was het proces weer op gang gekomen.

Naar mijn gevoel bracht de tweede ronde van het proces inhoudelijk weinig nieuws. Zowel in de eerste als in de tweede ronde, net als in de Schalken-beschikking en in de pleidooien van de  zogenoemde benadeelde partijen in deze zaak, ging de juridische discussie, zowel in de rechtszaal als daarbuiten, in hoofdzaak over de interpretatie van ander recht dan het Nederlands strafrecht. Een leek op juridische gebied kon hier uiteindelijk niet anders uit concluderen dan dat naar Nederlands recht de strafbaarheid van islamkritiek of andere vormen van godsdienstkritiek niet zo evident is.

De vraag die journalisten mij in de laatste maanden van het jaar 2010 naar aanleiding van de wraking steeds weer opnieuw stelden was of ik mij door het optreden van Schalken op 3 mei 2010 ‘beïnvloed voelde’. Ja, hoe voelde ik me eigenlijk. Ik voelde mij prima, en heb ik deze vraag dan ook steeds ontkennend beantwoord: Nee, ik voelde mij niet beïnvloed. Pas later, uit montages van mijn antwoord op de tv, begreep ik hoe dit antwoord gebruikt kon worden, en ook inderdaad gebruikt is, en welke misverstanden er door opgeroepen werden. Maar onaangekondigd een paar dagen voor de zitting met een getuige-deskundige aan tafel gaan en hem op zijn zenuwen werken is voor een rechter die bij een zaak betrokken is wel degelijk verkeerd, althans in de ogen van mensen die geen jurist zijn. De normen die hiervoor intern binnen het Justitieapparaat gelden, zijn aan de buitenwereld niet bekend.  

Naar mijn gevoel was de jurist raadsheer Schalken er niet in geslaagd mij te beïnvloeden -- over, let wel, wat er precies in de Koran staat en wat de islam voorschrijft, of over de vraag hoe daar vanouds over gedacht wordt door mensen die zich niet aan de islam wensen te onderwerpen -- hoe zou je iemand over zulke concrete en controleerbare zaken in vredesnaam kunnen beïnvloeden? -- maar hij had desondanks wel een poging gedaan mij te beïnvloeden door mijn eer aan te tasten en mij te intimideren.

Dat heeft hij gedaan door een paar dagen voor ik door de rechter-commissaris gehoord zou worden, mij herhaaldelijk te zeggen en/of te suggereren dat ik, hoewel ik als getuige-deskundige was opgeroepen, (in mijn eigen woorden:) niet voldoende van de ins en outs van de zaak tegen Wilders op de hoogte was. Ook later, vanaf het moment dat door mijn stukje op HoeiBoei van 21 oktober 2010 de aandacht op de bemoeienissen van de heer Schalken gevestigd was geraakt, heeft Schalken in het openbaar en tegen de media zich een aantal keren in soortgelijke termen uitgelaten.

Maar ik was niet als getuige-deskundige gevraagd vanwege mijn kennis van de zaak tegen Wilders, maar vanwege mijn kennis van sharia en koran. En ja, de avond van het etentje ging immers niet over het Wildersproces, althans volgens Bertus Hendriks en Tom Schalken, maar over de islam? Als het thema van de avond inderdaad de islam geweest zou zijn, waarom was het dan betreurenswaardig en teleurstellend dat ik niet op de hoogte was van de in en outs van de zaak tegen Geert Wilders?

De media vermeden (al dan niet zorgvuldig of opzettelijk) mij ook de vraag te stellen of er mijnsinziens wél sprake geweest was van een poging mij te beïnvloeden. Het ging er in de ogen van de media, en ook de juristen, niet om wat Schalken geprobeerd had bij mij te bewerkstelligen, en dat hij daarbij gefaald had, maar het ging er  uitsluitend om hoe ik mij na afloop voelde. Mijn emoties waren voor de media kennelijk interessanter dan de feitelijke uitspraken en gedragingen van Schalken. Dit omdat de media anders dan ik zelf maar al te goed begrepen wat de opzet van Schalken geweest was?

In 2011, bij de behandeling in de rechtszaal van het derde wrakingsverzoek dat Mr Moszkowicz indiende, tegen de tweede ploeg rechters die de verdachte moesten veroordelen, waren de door de verdediging gewraakte rechters  (Mr M. van Oosten c.s.), niet in toga, in de zaal aanwezig, en voerden ook het woord. Nu was de zaal steeds in twee helften verdeeld: links de benadeelde partijen en hun advocaten, rechts de verdediging. Uiteraard konden de gewraakte rechters niet vermijden dat ze hetzij in de ene, hetzij in de andere helft van de zaal plaats namen. Ze namen plaats op de voorste rij aan de kant van de benadeelde partijen. Het zal wel niet anders gekund hebben, maar toch geeft het te denken dat de in principe onpartijdige rechters de visuele symboliek van deze keuze niet hebben onderkend.


Intimidatie

Op 13 januari 2011 hebben twee rechercheurs van de Rijksrecherche mij verhoord in een Nederlandse ambassade in Zuid-Oost Azië, over het etentje ten huize van Bertus Hendriks en over het gedrag van Schalken bij die gelegenheid. Een en ander heeft wel enige amusementswaarde voor wie zulke dingen grappig vindt (‘Wat wilde u eigenlijk met het mes van Ockham?’) maar geen betekenis voor de hoofdlijnen van het verhaal. Na afloop van het verhoor kon ik me goed voorstellen dat verdachten in Nederland zo nu en dan daden bekennen die zij niet begaan hebben.

Mijn beide ondervragers zijn het geluidsbandje met daarop de vastlegging van dit verhoor  kwijtgeraakt. Het verhaal over dit verlies roept weer allerlei vragen op. Kent de Rijksrecherche geen standaard-protocol voor het maken van back-ups? Raadsels, raadsels. De Telegraaf van 17 januari 2011 heeft over deze verdwijning bericht. Mogelijk zijn er ook elders krantenberichten over deze verdwijning te vinden. Hoe het ook zij, ik werd 16 januari vanuit Nederland door een ambtenaar van de rijksrecherche telefonisch te hulp geroepen - meende ik te begrijpen - bij het terugvinden van het bandje.

Althans, uit de (voor mij nachtelijke) telefoongesprekken met een medewerker van de rijksrecherche heb ik de indruk overgehouden dat mij om hulp gevraagd werd, er kan ook een andere opzet achter gezeten hebben, bijvoorbeeld, maar die gedachte is pas veel later bij mij opgekomen, een opzet om gewaar te worden met wie ik zou gaan bellen nadat het rare verhaal over dit verlies aan mij was doorgegeven. Met Moszkowicz? Met mijn uitgever? Met de verdachte zelf? Er waren op dat moment vast wel mensen die daar nieuwsgierig naar waren. (Ik heb die nacht alleen met mijn uitgever over de mysterieuze verdwijning getelefoneerd).

Er moet die nacht voor enkele honderden euro’s vertelefoneerd zijn. Wonderlijk genoeg ben ik erin geslaagd met behulp van een handvol telefoontjes naar Nederland het bandje op te sporen; zou dat voor de professionele speurneuzen van de rijksrecherche vanuit Nederland dan niet mogelijk zijn geweest?

Het is onbegrijpelijk in de meest letterlijke zin van het woord. Het opnameapparaat met daarin het gezochte bandje lag, je verwacht het niet, bij de afdeling gevonden voorwerpen van de luchthaven Schiphol tussen de natte paraplu’s. Daar is het namens mij opgehaald, en kort daarna, ik meen in Amsterdam, als ik het mij goed herinner op 18 januari, door een medewerker van mijn uitgever aan een ambtenaar van de Rijksrecherche overhandigd.

Als het niet om komieke incompetentie gaat (het proces-verbaal van zo’n verhoor en de geluidsregistratie ervan zijn geheim, naar mijn ondervragers mij bij herhaling en steeds met grote nadruk hebben verzekerd), is het moeilijk te bedenken welke opzet de rijksrecherche voor ogen gehad zou kunnen hebben met deze manoeuvre. Misschien is er een verband met de omstandigheid dat de rijksrecherche mij 13 januari niet voldoende tijd had gegund om het proces-verbaal door te lezen voor ik het moest ondertekenen en het naar Nederland gefaxt moest worden, wat uiteraard ‘beslist’ diende te gebeuren ‘nog voor de sluitingstijd van het kantoor van de Officier van Justitie’ die zich met de zaak bezig hield. (Er bestaat immers een vijf-zes uur tijdverschil tussen Nederland en Zuid-Oost Azië). Maar misschien is zo’n verband te ver gezocht en gaat het om iets eenvoudigers, maar iets dat ik in ieder geval niet bedenken kan. Ik heb niet het idee dat al deze malligheid voor het Wilders-proces van veel belang is geweest. Maar wie weet.

De andere aantijgingen tegen mij die in deze dagen gedaan zijn, per brief of anderszins, dragen evenmin veel bij tot begrip voor de hoofdlijnen van het Wildersproces. Mijn bevreemdende ervaringen met  de betrouwbaarheid van het hoofd van de beveiliging van de Rechtbank in Amsterdam zijn daarentegen wel van belang, maar alleen ter verklaring van mijn gedrag aan het begin van het rechtbankverhoor van 13 april, niet voor het proces zelf.

Eind maart/begin april 2011 had het hoofd van de beveiliging van de rechtbank, een ambtenaar van de Arrondissementsrechtbank Amsterdam, op zijn eigen initiatief mij expliciete toezeggingen gedaan betreffende de beveiliging en enscenering van mijn verhoor door de rechtbank op 13 april 2011. In strijd met deze toezeggingen liet hij mij bij aanvang van het verhoor, bij mijn binnenkomst in de zaal, plaats nemen direct voor de zaalhelft die gereserveerd was voor de zogeheten benadeelde partijen. Ik werd neergezet vlak voor een van mijn bedreigers, met mijn rug naar deze toe, zonder enige andere bescherming dan een rij lege stoelen aan mijn rugzijde.

Ik ging er van uit dat dit zo liep door slordigheid en dat er geen opzet in het spel was, maar helemaal zeker kon ik daar niet van zijn. In de voorafgaande dagen van het proces had ik meer dan eens gezien dat de beveiliging van de rechtbank de zogeheten benadeelde partijen nu en dan vrijstelde van de controles die bij het betreden van de rechtszaal plachten plaats te vinden, zelfs wanneer de zogenoemde benadeelden een zwaargevulde rugzak of tas met zich meedroegen.

Om die reden moest de onverwachte verandering van de enscenering mij wel verontrusten, en heb ik, nog voordat de voorzitter van de rechtbank met het verhoor begonnen was, bezwaar gemaakt tegen de enscenering en de onveiligheid van mijn plaats in de rechtszaal. Uiteraard was het voor buitenstaanders lastig te volgen wat er hier nu precies gaande was en heeft dit  bij de media en waarnemers tot onbegrip, ergernis en verbaasde commentaren geleid. In Trouw van 14 april 2011 heeft Ephimenco dit incident enigzins in context geplaatst, klik desgewenst HIER. Dat de voorzitter van de rechtbank, zoals Ephimenco schrijft, mij na dit incident ‘spottend’ nog enkele vragen stelde over het incident, is mij ontgaan, ik heb doodserieus op deze ‘spottende’ vragen geantwoord. De heren rechters zullen het wel vermakelijk hebben gevonden.

Voor de hoofdlijnen van mijn relaas zijn de nog al eens hoogst zonderlinge bedreigingen die in deze tijd tegen mij geuit werden inderdaad uiteraard al helemaal niet van belang, maar deze malligheden verklaren daarentegen wel dat ik aan het begin van de ondervraging door de rechtbank op 13 april afgeleid werd door zorgen die geacht worden niet thuis te horen in een Nederlandse rechtszaal. Twee heren zijn trouwens niet lang na het Wildersproces veroordeeld voor het bedreigen of beledigen van een hele rij instellingen en personen (waaronder ook ik). 

Het is voor een niet-jurist meestal niet goed uit te maken of het bij de misdragingen in dit soort zaken gaat om stalken, beledigen, treiteren, molesteren, discrimineren, bedreigen, belagen dan wel (zoals mij is overkomen) lastig vallen in een publieke ruimte door te trachten een citizen’s arrest uit te voeren, of nog weer iets anders. Voor iemand die zoiets overkomt, is het ook niet nodig de subtiele verschillen tussen deze vormen van voor hem onaangenaam gedrag te kunnen benoemen: juristen en politieambtenaren achten zichzelf goed in staat vast te stellen wat wat is. Daarom het volgende advies aan wie op die manier wordt lastig gevallen: laat, wanneer u geen rechten hebt gestudeerd, het benoemen van wat er gebeurt rustig over aan de professionals. Meld de gedragingen waar u last van heeft, en laat het aan de deskundigen over om er hun eigen etiket op te plakken, hoe uw vingers ook jeuken om de dingen bij de naam te noemen. Hoop er het beste van maar verwacht niet veel. 

Hoe het ook zij, een van deze beide heren heeft op 7 november 2012 bij de Hoge Raad ‘beroep in cassatie’ ingesteld tegen een veroordeling die op 29 oktober 2012 door het  Amsterdamse Gerechtshof is uitgesproken. De uitspraak van het Hof waartegen de verdachte beroep heeft aangetekend luidde ‘Gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verrichten van een werkstraf voor de duur van 100 uur onvoorwaardelijk’. [De Hoge Raad heeft dit beroep op 22 april 2014 verworpen.]

Voorts heeft de rechtbank in Amsterdam een andere bedreiger, die tijdens het Wildersproces mij liet weten van mening te zijn dat ik ‘als een varken geslacht diende te worden’, eind april 2013 ‘volledig ontoerekeningsvatbaar’ verklaard. Deze in april 2013 uitgesproken ‘volledige ontoerekeningsvatbaarheid’ had de Rechtbank overigens niet verhinderd deze man in 2010/2011 als ‘benadeelde’ tot het Wildersproces toe te laten. Het is ongepast hieruit conclusies te trekken ten aanzien van een of meer van de andere benadeelde partijen. Wonderlijk genoeg hebben de meeste kranten die in april/mei 2013 aandacht aan deze sneue zaak hebben gegeven, bericht dat het om een ‘belediging’ ging, terwijl het in werkelijkheid zoals uit de bewoordingen blijkt een bedreiging betrof, wat niet hetzelfde is, althans in de ogen van wie niet in vaste dienst is bij de staatsmedia.

Of er zich verdere ontwikkelingen in de strafzaken tegen bedreigers hebben voorgedaan, houd ik niet langer bij. Ik denk dat het voor wie hierin geïnteresseerd is, niet zo moeilijk is om een en ander uit te zoeken.


De vrijspraak (23 juni 2011)

Geert Wilders is zoals bekend op 23 juni 2011 conform de eis vrijgesproken van haatzaaien, discriminatie en belediging. Op 26 maart 2012 heeft de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, Mr J.W. Fokkens, besloten dat er ook geen ‘cassatie in het belang der wet’ zal volgen, zoals de advocaat Mr Gerard Spong gevraagd heeft ‘namens een aantal organisaties’. [Laat op de avond van maandag 21 oktober 2013 deelt Mr Spong in het tv-programma Pauw & Witteman mee dat hij eerder die dag hier opnieuw om gevraagd heeft, dit keer mogelijk uitsluitend namens zichzelf.]

Overigens zou een cassatie in het belang der wet niets aan de vrijspraak kunnen veranderen maar het verloop van zo’n procedure zou wel de schijnwerper richten op de voorschriften van de islam alsmede op de aard en de (mogelijk zeer geringe) omvang van de ‘organisaties’ waarvoor Mr Spong optrad. De wenselijkheid dat op een van deze zaken, of op beide, de aandacht gevestigd wordt, is in de ogen van Justitie vermoedelijk niet groot.

Wat mijzelf aangaat acht ik het van centraal belang dat niemand heeft aangetoond of zelfs maar aannemelijk heeft trachten te maken dat de koranverzen die ik tijdens de verhoren heb geciteerd door mij mogelijk verkeerd geciteerd zijn, of wellicht zijn uitgelegd op een manier die niet strookt met de in de moskee erkende islamitische korancommentaren of met de in de moskee erkende sharia-handboeken. Ook mijn meest heftige critici hebben zelfs geen poging daartoe ondernomen.

Wel hebben deze critici met bevreemdende felheid betoogd dat er ook andere dan de offciële uitleggingen van deze passages denkbaar zijn, en dat een aantal niet-moslimse Westerse geleerden vanuit hun studeerkamers liever een andere, onschuldige, uitleg wil geven aan de verzen die binnen de islam standaard begrepen worden als oproepen tot  gewelddadige strijd. Dat haast elk tekstfragment op meerdere manieren is uit te leggen, is uiteraard juist, maar nauwelijks ter zake.

De enige uitleg van koranpassages die van belang is voor de maatschappelijke praktijk is de uitleg die er vanaf de kansel in de moskee gegeven wordt, voor en door moslims. Het is de taak van Westerse academische onderzoekers om wanneer tenminste het hen niet aan de benodigde moed ontbreekt, daarover te rapporteren, niet om beter te weten waartoe de Koran verondersteld wordt op te roepen dan de moslimse predikanten zelf. Het is misleidend wanneer zulke postmoderne universiteitsambtenaren hun eigen opvattingen over de korantekst aan een goedgelovig Westers publiek aanbieden als was dit de ware inhoud van de islam.

Jammer genoeg is er, zeker bij de zogeheten benadeelde partijen in dit proces, geen oog geweest voor een uitzonderlijke prestatie van de Nederlandse Justitie: het is ondanks alle heisa niet uitgelopen op een proces tegen de islam.


Amsterdam, december 2011/ oktober 2012 & regularly updated


Naschrift 1:

Op 30 oktober 2012 heeft een Nederlandse rechter bepaald dat Mr Moszkowicz, de advocaat van Geert Wilders, ‘nooit meer advocaat mag zijn’. Mr Moszkowicz is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan. In de laatste dagen van oktober heeft bovendien de Belastingdienst met Mr Moszkowicz een schikking getroffen waarbij laatstgenoemde gedwongen werd een aanzienlijke som gelds aan de Belastingdienst te betalen. Van de Amsterdamse ‘Raad van Discipline’ heeft Mr Moszkowicz op 12 december 2012 een ‘waarschuwing’ gekregen vanwege het (naar het oordeel van de Raad:) beledigen van Mr. M. van Oosten, de rechter die het tweede deel van het Wildersproces heeft geleid. De levenslange schorsing als advocaat die was uitgesproken in oktober 2012 is op 22 april 2013 in hoger beroep bevestigd. Er zijn mensen voor wie geen zee te hoog gaat en voor wie het nooit genoeg is: op maandag 1 juli 2013 heeft de advocaat Mr Meindert Doornbos (Assen) aangekondigd een artikel-12 procedure aanhangig te zullen maken om het Openbaar Ministerie opdracht te geven Mr Moszkowicz te vervolgen wegens ‘knoeien met kwitanties en urenspecificaties’, waardoor cliënten ‘te veel gedeclareerd’ kregen. 


Naschrift 2:

Een advocaat en zijn cliënt, een 32-jarige man uit Nijkerk, hebben vrijdag 1 november 2013 celstraffen tot 9 maanden gekregen, omdat ze volgens de rechtbank in Amsterdam een getuige hebben beïnvloed in een fraudezaak.




Van links naar rechts Hans Jansen, drs. Bertus Hendriks, Mr Boudewijn van Eijck (de advocaat van prof. dr. Tom Schalken) en professor Tom Schalken zelf, bij de Rechtbank aan de Parnassus-weg in Amsterdam, op 13 april 2011, voorafgaand aan het getuigenverhoor dat die dag gehouden werd over het controversiële etentje van Vertigo dat op 3 mei 2010 ten huize van Bertus Hendriks had plaats gevonden